Wilt u ons werk financieel ondersteunen? Word dan lid

De laatste updates in uw mail!

U hoeft niets te missen. leder weekend krijgt u de hoogtepunten van Maurice van afgelopen week in uw mail. Met opmerkelijke artikelen, meer achtergrond en toelichtingen.

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 64325
Samenvatting van het artikel

Het complete hoofdstuk over de Deventer Moordzaak uit de biografie van Maurice de Hond, die in december 2022 is verschenen: "Wie bang is krijgt ook klappen".

Lees volledig artikel: Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie

Leestijd: 76 minuten

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie

(lees ook de informatie over het herzieningsverzoek en het rapport van het Cold Case Team Amsterdam hier).

HOE HET ALLEMAAL BEGON

Van mijn vader heb ik al vroeg leren relativeren. Terwijl velen in Nederland kort na de oorlog een hekel hadden aan Duitsers, vertelde mijn vader dat hij ook Duitsers was tegengekomen die hem hadden geholpen. Hij zei letterlijk over een SSer in Amsterdam: ‘Als ik hem na de oorlog tegenkom, krijgt hij de mooiste stoel in mijn huis.’

HEEL BEGRIJPELIJK

De man had mijn vader en anderen geholpen om Joden uit Amsterdam te laten ontsnappen. Op een gegeven moment was hij tegen de lamp gelopen en mijn vader wist niet of deze dubbelagent de oorlog had overleefd. Pas 45 jaar na de oorlog heeft een journalist hem in München gevonden. Hij had als gevangene in Dachau gezeten en vroeg direct aan de journalist of mijn vader ook de oorlog had overleefd. Er werd contact gelegd, en een paar weken later bezochten mijn vader en ik hem in München.

Voor de oorlog was hij politieagent in Oost-Pruisen, maar op een gegeven moment moesten die politiemensen verplicht de SS in. Hierdoor maakte hij automatisch deel uit van een groep functionarissen die de opdracht kregen om in Amsterdam voor de bewaking van de Hollandse Schouwburg te zorgen. Dat was de plek waar Joden werden verzameld voordat ze naar de trein richting Westerbork werden gebracht.

Het was bijzonder om de twee oudere mannen samen te horen spreken over wat ze in de oorlog hadden meegemaakt. Vooral wat de overwegingen van de Duitser waren om mijn vader en anderen te helpen. Hij had niets tegen Joden: ‘Het waren toch ook gewoon mensen?’ Mijn vader vertelde dat er in de concentratiekampen bewakers waren die onmenselijk optraden, maar er waren ook minder strenge bewakers.

SPREKER VOOR RECHTERS

Over de Nederlanders die mijn vader in de oorlog kende, hoorde ik evengoed wisselende verhalen. Een deel had zich heldhaftig gedragen, anderen hadden actief meegedaan aan het opsporen van Joden. Ik vond dit belangrijke lessen. Je kunt mensen niet kwalificeren enkel en alleen omdat ze tot een bepaalde groep behoren. Je moet ze op hun daden beoordelen. Overigens is het compleet begrijpelijk dat mensen geen risico’s nemen onder moeilijke omstandigheden. Je hoeft geen held te zijn. Maar je moet ook geen mensen snoeihard aanpakken als je daar niet eens toe wordt gedwongen.

Door mijn vader had ik ook een hoge achting voor mensen van de politie. Over de vier politieagenten waarmee mijn vader tijdens de oorlog samenwerkte om Joden te redden, heb ik veel verhalen gehoord. Drie daarvan zijn gepakt en helaas omgekomen. De enige overlevende, Arend Japin, was de baas op een politiebureau in Amsterdam en kwam regelmatig bij ons thuis. Naast ons woonde een ex-hoofdcommissaris waar mijn vader voor en in de oorlog goede ervaringen mee had. In mijn leven heb ik nooit problemen gehad met de politie. Juist dankzij de politie en de mensen van het Openbaar Ministerie wonen we in Nederland in een veilig land. Mensen die voor deze organisaties werken, verdienen alle respect.

Ondanks dat ik dus op de inhoud fors van mening verschilde met vertegenwoordigers van justitie over de Deventer moordzaak, zijn de persoonlijke verhoudingen door mijn beschreven grondhouding altijd goed gebleven. Dat geldt zowel voor de politie, het Openbaar Ministerie als de rechters. Na mijn veroordeling in 2009 in een strafproces wegens smaad – twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, maar daarover later meer – ben ik bijvoorbeeld enkele keren als spreker uitgenodigd voor een zaal met rechters. Ik werd ook gewoon nog gevraagd om lezingen te geven bij de Politieacademie voor de top van het OM en de politie, en ging op bezoek bij de voorzitter van de Hoge Raad voor een gesprek dat vooral over de Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog ging.

GERECHTELIJKE DWALING

Sinds 2006 heb ik veel internationale literatuur gelezen over gerechtelijke dwalingen. Het boek Convicting the Innocent: Where Criminal Prosecutions Go Wrong uit 2011, waarin 250 zaken in de VS werden geanalyseerd waarbij iemand onterecht was veroordeeld, is er daar een van. Wat ik in dit boek las, leek sterk op wat ik van Nederlandse zaken wist waarbij sprake was van een gerechtelijke dwaling. Er was een duidelijk patroon te zien waardoor onschuldigen toch werden veroordeeld.

Hoewel het natuurlijk verschrikkelijk is als iemand jarenlang onschuldig in de gevangenis vastzit, vond ik die fouten begrijpelijk. Die uitspraak had je wellicht niet van mij verwacht. Maar dit is mijn redenering: als je als politie en OM bezig bent een zware misdaad op te lossen, waarbij je een verdachte hebt, dan zal die doorgaans ontkennen dat hij het heeft gedaan én veel liegen. Onderzoekers van ernstige misdaden zijn niet anders gewend. Als die onderzoekers ervan overtuigd zijn dat de verdachte de dader is, dan is het begrijpelijk dat ze heel ver willen gaan om die dader veroordeeld te krijgen. En dat doen ze dan ook. Bij een goed onderzoek betekent dit echter óók dat je diepgaand onderzoek moet doen naar de mogelijke onschuld van de dader… Maar dat doen ze dan vaak weer niet.

Zoals gezegd, ik vind dat begrijpelijk, maar het houdt wel het gevaar in dat je af en toe een onschuldige veroordeelt. Als het hele systeem weinig doet om fouten te herstellen, dan is het resultaat dat je soms mensen langdurig onschuldig in de gevangenis opsluit. En dat is natuurlijk verschrikkelijk.

EENZIJDIGE VERGELIJKBARE PATRONEN

De Virginia University heeft die 250 zaken uit het boek Convicting the Innocent onderzocht waarvan de ‘dader’ na een lange gevangenisstraf toch onschuldig bleek te zijn. Onderzoekers zijn gaan analyseren wat de redenen waren dat die personen toch veroordeeld waren.

  1. Bij 16% was er sprake van daderkennis bij de verdachte. Deze informatie had de verdachte gekregen via het verhoor van de politie, want die kennis kon de verdachte niet zelf hebben gehad.
  2. Bij 75% was er sprake van een verkeerde identificatie door getuigen.
  3. Bij 61% leverde de forensisch analist – in Nederland is dat het NFI – een verkeerde analyse.

De rechters schoten in vrijwel alle gevallen tekort; valide vragen van de advocaten voor additioneel onderzoek of getuigen werden afgewezen, omdat de rechter ook overtuigd was dat de verdachte de dader was.

Het aantal herzieningen in Nederland is veel kleiner dan in de VS, maar ook hier zijn vergelijkbare patronen te herkennen. De politie en het OM zijn zo overtuigd van het daderschap, dat ze alles negeren wat op de onschuld van de verdachte wijst. Maar als er zo weinig herzieningen zijn geweest, betekent dit dan dat in Nederland het onderzoek beter wordt uitgevoerd?

Daarover heb ik nog deze anecdote:

In 2010 werd ik uitgenodigd om een lezing te geven aan studenten van de Tilburg Law School. Tijdens die bijeenkomst ging ik in debat met Erik van den Emster, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. Hij was een grote, vriendelijke man met een karakteristieke snor. In zijn inleiding vertelde hij dat de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland heel goed was, en dat dit af te leiden was uit het feit dat er in Nederland bijna geen vonnissen door de Hoge Raad werden vernietigd.

Toen ik aan de beurt was, kon ik het niet laten om te zeggen dat de kwaliteit van de recht- spraak in Noord-Korea dan nóg beter was, want daar werd geen enkel vonnis vernietigd. Iedereen lachte, ook de heer Van den Emster. Achteraf nodigde hij me uit op zijn kantoor aan de Hofvijver, waar we een goed gesprek hadden. Door hem werd ik vervolgens nog een paar keer uitgenodigd om te spreken op de jaarlijkse Dag van de Rechtspraak, een evenement waar vrijwel alleen rechters aanwezig waren.

DE VALSE GEURPROEVEN

Voor het antwoord op de vraag hoe weinig fouten er gemaakt worden is het interessant om in te zoomen op een grote herzieningszaak in Nederland en te kijken wat daar flink fout is gegaan. Want als je dieper naar de details kijkt, zul je de patronen beter herkennen. Die zaak is het herzieningsverzoek van Ernest Louwes dat in 2003 werd toegewezen. Het betreft hier de bekende Deventer moordzaak van september 1999, waarbij de 60-jarige weduwe Jacqueline Wittenberg via onder andere messteken werd vermoord.

Het belangrijkste bewijsmiddel waardoor Louwes in 2000 tot twaalf jaar cel werd veroordeeld, was een positieve geurproef met een mes. Volgens het OM moest dit mes het moordwapen zijn geweest. Het vonnis werd enkele jaren later vernietigd, omdat bij nader onderzoek bleek dat dit mes het moordwapen niet geweest kon zijn. Net zoals bij het onderzoek in Convicting the Innocent kun je teruggaan naar het dossier om te ontrafelen hoe die geurproef toch tot een ‘positieve’ uitslag leidde en het mes wél als moordwapen werd gezien.

Op 19 november 1999, bijna twee maanden na de moord, werd Ernest Louwes gearresteerd. Elf dagen later werd er een geurproef gedaan met een mes dat op anderhalve kilometer van de moordplek bij een berging in een hofje was gevonden. Die geurproef was positief. Hierna werd vrijwel geen enkel onderzoek meer gedaan, Louwes moest wel de dader zijn; binnen drie maanden stond Louwes al voor de rechter.

GEEN GOED ONDERZOEK

Als de geurproef niet positief was geweest, was het heel onwaarschijnlijk geweest dat iemand dit mes als moordwapen had gezien. Naast de vreemde ligplaats was er ook geen bloed van het slachtoffer op het mes te zien. Dat betekent dat Louwes direct na de moord op de een of andere manier het mes perfect moet hebben schoongemaakt. Vervolgens is hij over een brug over de Singel in Deventer gelopen, maar heeft hij het mes níet in het water gegooid. Nee, hij is een hofje in gegaan alwaar hij het mes bij een berging achterliet. Een uitermate onwaarschijnlijke gang van zaken. Maar ja, de geurproef was positief.

Wat het onderzoeksteam van Deventer na die positieve geurproef heeft nagelaten te doen, is het mes nog eens goed onderzoeken. Als ze dat wel hadden gedaan, had men de conclusie kunnen trekken dat de gaten in de blouse door de messteken 2 centimeter breed waren en het mes 2,5 centimeter breed. Maar na de positieve geurproef heeft men geen enkele controle willen uitvoeren die wellicht kon leiden tot het eventueel wegvallen van de geurproef en het mes als moordwapen.

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63364

Nadat de Hoge Raad in 2003 het vonnis vernietigde, werd gezegd dat bij de geurproef de fout was gemaakt dat de geuren van de bijleggers – alle andere geurstaafjes dan die van Louwes – allemaal van de politie waren. Een geurproef wordt op de volgende wijze uitgevoerd: er zijn twee keer zes geurstaafjes, waarvan twee keer eentje van de verdachte. De politiehond moet twee keer de test uitvoeren en een geur herkennen. Als de herkende geur steeds van de verdachte is, dan wordt dat gezien als een positieve identificatie.

HONDENTEAM

Dat is op 30 november 1999 gebeurd met het hondenteam van Oost-Nederland. Een team waarvan nog twee andere grote zaken bekend zijn, waarbij ze onterecht een positieve geuridentificatie hebben gerealiseerd. In beide gevallen is gebleken dat de betrokken verdachte niet de dader kon zijn. In 2007 bleek zelfs dat dit bewuste hondenteam fraude pleegde bij geurproeven. Terwijl de hondenbegeleider niet mag weten waar de staafjes van de verdachte liggen, hield men zich niet aan die voorschriften. De geurproeven werd niet ‘blind’ uitgevoerd. De betrokken politieambtenaren werden eind 2007 door de rechter veroordeeld voor deze fraude. Hoewel die bewuste rechtszaak maar over twee gevallen ging, verklaarde een van de politiemensen dat bij geurproeven de hondenbegeleider áltijd de plekken van de staafjes van de verdachte kende.

Bij het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) is een rapport uit 1994 te vinden over geurproeven in Nederland, met een overzicht van de uitslagen van een aantal hondenteams. Daar zat ook het team uit Oost-Nederland tussen. Opmerkelijk was dat het team niet alleen veel meer geurtesten had uitgevoerd, maar ook dat het positieve percentage van 83% ruim hoger lag dan het gemiddelde van andere hondenteams, dat tussen 50 en 70% lag. Dit is een sterke aanwijzing dat het team uit Oost-Nederland al jarenlang fraudeerde, vaak wist waar de staafjes van verdachten lagen en zo aanmerkelijk meer positieve uitslagen hadden dan hun collega’s elders in het land.

Dit verhaal raakte in een versnelling toen ik in een wetenschappelijk tijdschrift een artikel uit Frankrijk las over onderzoek naar de daar uitgevoerde geurproeven. Het onderzoek toonde aan dat goed getrainde honden nóóit een verkeerde geur herkennen. De enige twee mogelijkheden waren: (1) een positieve herkenning die juist was, of (2) de hond herkende geen geur. Als dat waar was, dan zou het helemaal duidelijk zijn dat de hondenbegeleiders bij Louwes de geurproef hadden vervalst – en dat het geen abusievelijke fout kon betreffen. Die Franse onderzoeker heb ik benaderd.

VERVALSTE GEURPROEVEN

Tijdens ons gesprek vertelde ze me uitgebreid over dat onderzoek dat ze vijf jaar eerder had uitgevoerd. Op mijn vraag hoe de situatie in Frankrijk nu was met geurproeven, antwoordde ze dat niet meer te weten. Ze had namelijk vastgesteld dat er nogal wat hondenbegeleiders in Frankrijk waren die geurproeven hadden vervalst om een verdachte onterecht te koppelen aan bewijsmateriaal. Toen ze dat bij de chefs van die afdeling meldde, werden haar bevindingen genegeerd. Ze was daardoor zo teleurgesteld dat ze met het onderzoek is gestopt. De hondenbegeleiders in Frankrijk hadden hetzelfde gedaan als die in Oost-Nederland: een proef vervalsen om een verdachte onterecht aan bewijsmateriaal te koppelen.

In Nederland werden tijdens de rechtszaak in 2007 alle geurproeven van de veroordeelde hondenbegeleiders uit Oost-Nederland met terugwerkende kracht ongeldig verklaard. Maar onderzoek met behulp van geurproeven ging wel gewoon door. Tot in 2011 een statistisch onderzoek van de TU in Delft de finale klap gaf aan alle geurproeven.

Het weglegschema van de twee keer zes staafjes moest bij een geurproef willekeurig gekozen worden uit alle beschikbare weglegschema’s. Met een dobbelsteen bepaalden ze de positie van het staafje van de verdachte. In principe zijn er dan 36 mogelijkheden om twee keer zes staafjes neer te leggen, waarbij in iedere rij altijd een buisje van de verdachte ligt. Ieder getal zou dan een even grote kans moeten hebben. Er werd een statistische analyse toegepast bij twaalf helpers die betrokken waren bij meer dan 180 proeven.

Slechts bij één van hen was er sprake van een min of meer gelijke verdeling van de nummers van de dobbelsteen. Bij de andere elf waren sterke aanwijzingen dat de bepaling waar de buisjes van de verdachte moesten komen niet willekeurig tot stand kwam. Een voorzichtige conclusie kan zijn dat die helpers niet hebben gehandeld in overeenstemming met de procedure. Maar de kans is groot dat ze dat niet uit luiheid hebben gedaan, maar juist om de kans van een positieve uitslag van de geurproef te verhogen. Het OM besloot daarna vanwege de fraudegevoeligheid om met alle geurproeven te stoppen.

VERDACHTE ALS ZEKERE DADER

Ik beschrijf dit nu zo uitgebreid, niet omdat ik het schandelijk vind, maar omdat het geen uitzondering is. Ja, het zou niet mogen gebeuren, maar het is blijkbaar iets wat bij de politie in meerdere landen voorkomt, vanuit de overtuiging dat ze daardoor meer misdadigers van de straat halen. Want, zoals gezegd, ze zien een verdachte als een zekere dader, die via leugens aan vervolging probeert te ontkomen. Alles is geoorloofd om die dader tegen de lamp te laten lopen. De hondenbegeleiders uit Oost-Nederland moeten deze aanpak zo’n twintig jaar hebben volgehouden. De kans is klein dat de rest van de politiemensen er al die tijd niets van afwist.

Het kan bijna niet anders dan dat een groot aantal mensen achter de schermen op de hoogte was van deze werkwijze, én deze accepteerde als een goede methode om verdachten veroordeeld te krijgen. Maar dat is níet wat de onderzoeksleider uit Deventer in 2021 erkent. Hij zegt in de podcast De Deventer Mediazaak dat de geurproef is misgegaan omdat de andere staafjes van geuren van politieagenten waren. Let wel: deze onderzoeksleider is zeker op de hoogte van het feit dat de bewuste hondenbegeleiders al in 2007 veroordeeld zijn wegens fraude. Maar dat vertelt hij niet.

De conclusie:

bij onderzoeken naar grote misdaden doet men er alles aan om een verdachte veroordeeld te krijgen. Er wordt nauwelijks tot geen onderzoek gedaan naar de mogelijke onschuld van de dader. Door deze aanpak van de politie wordt het risico genomen om een onschuldige toch te veroordelen. Dat wordt helaas weinig gecorrigeerd door de Hoge Raad, omdat er in Nederland maar heel weinig herzieningen worden toegewezen. Maar een goed functionerende rechtsstaat zou, met het voorgaande in het achterhoofd, juist extra inspanningen moeten verrichten om te bekijken of een veroordeelde wellicht toch onterecht in de gevangenis zit. Houd dat in gedachten bij het lezen van de rest van dit hoofdstuk.

VERGEET EVEN ALLES

Bij de meeste moorden zijn geen getuigen aanwezig, dus moet de dader via allerlei opsporingsmethoden gevonden worden. Vervolgens moet het Openbaar Ministerie, op basis van wat men de dader ten laste legt, de rechter ervan overtuigen dat de verdachte de dader is. Daarbij spelen zowel bij het onderzoek als bij de beoordeling door de rechter ‘waarschijnlijkheden’ een rol.

WAARSCHIJNLIJKHEDEN

Er worden doorgaans verschillende componenten (bewijsstukken) aangedragen, die het tezamen heel waarschijnlijk maken dat de verdachte de dader is. De rechter stelt bij een strafproces dat er overtuigend bewijs is, en geeft daarna expliciet aan welke bewijsmiddelen tot die bewezenverklaring hebben geleid. Dat moeten er minimaal twee zijn. Als je ieder bewijsstuk apart bekijkt, hebben ze allemaal een eigen mate van waarschijnlijkheid. Daarmee wordt bedoeld hoe groot de kans is dat iemand de dader is op basis van dat bewijsstuk. Die kans loopt van 0 tot bijna 100%. Dat werkt ongeveer zo:

Hoe groot is de waarschijnlijkheid dat iemand de moordenaar is als bij hem thuis een mes wordt gevonden met het bloed van het slachtoffer? Als de stelling zo wordt geformuleerd, dan zal men snel zeggen dat de kans heel aannemelijk is. Maar het kan ook zijn dat er anderen in het huis wonen die dat mes daar hebben achtergelaten. Er is informatie nodig om echt te beoordelen hoe hoog die waarschijnlijkheid is. Als kan worden vastgesteld dat er ook sporen van de verdachte op het mes zitten, dan wordt de waarschijnlijkheid wel heel hoog. Als er vervolgens nog een component bij komt, bijvoorbeeld dat de verdachte twee dagen ervoor enorme ruzie met het slachtoffer heeft gemaakt, dan nadert de waarschijnlijkheid de 100%. Bij veel zaken ligt het gecompliceerder, maar in alle gevallen gaat het om waarschijnlijkheden. Hoe meer informatie je hebt met een grote waarschijnlijkheid dat de verdachte de dader is, hoe zekerder het is dat de verdachte ook echt de dader is.

ALLEEN HARDE FEITEN, DATA EN LOGICA

Als wetenschappelijk onderzoeker ben ik getraind om via een bepaalde structuur te werken. Over het onderwerp dat je onderzoekt, stel je bij een wetenschappelijk onderzoek een hypothese. Vervolgens probeer je via je onderzoek aan te tonen dat de hypothese ‘niet waar’ is. Als je niets kunt vinden op basis waarvan de hypothese ‘niet waar’ is, dan stel je dat de hypothese een grote kans heeft om ‘waar’ te zijn. Misdaadonderzoek wordt niet op deze manier aangepakt, maar er wordt wel gewerkt met waarschijnlijkheden en logica.

Als ik het weergeef vanuit een hypothese, dan onderzoek je de hypothese ‘verdachte A is de dader van deze misdaad’. Vervolgens bekijk je de bewijzen die de hypothese ondersteunen, maar ook degene die de hypothese verwerpen. Het zou kunnen dat er drie bewijzen zijn waardoor er een grote waarschijnlijkheid is dat de verdachte de dader is. Maar als de verdachte op het moment van de misdaad op meer dan duizend kilometer afstand van de plaats delict was, maakt het niet uit dat de drie bewijzen naar de verdachte wijzen. Hij heeft immers een hard alibi.

Ik zal mijn conclusies altijd baseren op harde feiten en beschikbare data. Bij misdaadonderzoek zijn dat verklaringen van getuigen die zo veel mogelijk door harde data worden onderbouwd. Of als die data er niet zijn, verklaringen van andere getuigen die de eerste verklaring ondersteunen. Bij misdaad is het zogenoemde technisch onderzoek ontzettend belangrijk. Denk aan foto’s van de plaats delict, analyses van sporen die ter plekke gevonden zijn en resultaten van een autopsie.

ALTERNATIEVE VERKLARINGEN

Bij de Deventer moordzaak heb ik dat vanaf dag één gedaan. Het ging mij niet om een mening, maar om zo hard mogelijk bewijs. Naast het bestuderen van het officiële dossier, zoals het ter beschikking stond aan Geert-Jan Knoops, de advocaat van Ernest Louwes, hebben we met een klein team aanvullend onderzoek gedaan om te zien of er voor bepaalde bevindingen alternatieve verklaringen konden zijn. Wat opviel, was hoezeer het onderzoeksteam en het OM bepaalde posities ten aanzien van de rechters innamen, die absoluut niet werden ondersteund door het dossier. Een eenvoudig voorbeeld:

  • De klant in Lelystad, waar Louwes op de dag van de moord om 16:00 uur was, geeft twee maanden later een gedetailleerde verklaring van die afspraak. Dat staat in een proces-verbaal. Hij was er zeker van dat Louwes om 17:15 uur bij hem vertrok, want hij moest nog naar een cursus in Utrecht.
  • Die klant in Amersfoort wist twee maanden na dato niet zeker meer hoe laat Louwes langs was geweest. In twee processen-verbaal geeft hij drie tijdstippen: om 13:00 uur, om 17:00 uur en ‘tegen zonsondergang’, wat eind september rond 19:00 uur is.

Voor het OM was het echter belangrijk om te kunnen stellen dat Louwes de avond van de moord rond 18:00 uur in Lelystad had gegeten, en daarna naar Utrecht was gegaan. In zijn requisitoir zegt de officier van justitie dat de klant in Amersfoort zéér stellig was dat Louwes om 17:00 uur iets bij hem had afgegeven. Dus had Louwes nog tijd om terug naar Lelystad te rijden, thuis te eten en daarna naar Utrecht te rijden voor de cursus, aldus de officier van justitie. Maar die klant wás helemaal niet stellig over de 17:00 uur in Amersfoort. Hij had drie verschillende tijdstippen gegeven. De andere klant, die hem tot 17:15 uur in Lelystad plaatste, was wél heel stellig. Maar dat kon het OM blijkbaar niet gebruiken.

HAAKS OP HET DOSSIER

Het gaat mij er nu even niet om of dit voor deze moordzaak al dan niet relevante informatie is. Wat ik hiermee wil illustreren, is dat dit een werkwijze is die ik in het dossier veel vaker ben tegengekomen. En daar krijg ik dan weer een behoorlijke buikpijn van. Zoals een ander een piepend krijtje op een schoolbord niet kan verdragen, zo kan ik niet tegen iets wat iedere logica tart en haaks staat op het dossier.

Niet alleen was de getuige uit Amersfoort niet stellig over het tijdstip, het is ook heel onwaarschijnlijk dat Louwes, nadat hij op 23 september al veel had gereden, ook nog eens vanuit Amersfoort om 17:00 uur terug naar Lelystad reed om snel te eten, om vervolgens weer naar Utrecht te rijden waar hij om 19:00 uur was. Het is een belangrijke les voor degenen die op dit moment denken te weten hoe het zit bij deze moordzaak. Klopt datgene wat je gehoord of gelezen hebt wel met het dossier?

Ik ken het dossier heel goed. Alle stukken staan op mijn computer; ik gebruik een speciale zoekmachine om te vinden wat ik zoek. Vanaf 2005 heb ik zo veel gehoord, gelezen en gezien wat haaks staat op het dossier, dan wel onlogisch is in relatie tot de stukken uit dat dossier. Helaas wordt het met zo’n overtuiging gebracht dat het als een feit klinkt, wat vervolgens door anderen wordt doorverteld en gebruikt. Veel van die onderwerpen zullen verderop aan de orde komen, maar om te beginnen vraag ik je om alles te vergeten wat je denkt van deze zaak te weten. Juist om te voorkomen dat je met een gekleurde bril naar iets kijkt wat wellicht is gebaseerd op halve of onjuiste informatie.

Alles wat je zo gaat lezen, is harde informatie uit het dossier van de politie en het Openbaar Ministerie uit de periode 1999-2022. Dat betreft de processen-verbaal, het Tactisch Journaal en foto’s van de politie, onderzoek van het NFI en het rapport van het coldcaseteam dat onderzoek heeft uitgevoerd in opdracht van de Hoge Raad.

Dus vergeet even alles wat je denkt te weten.

DEVENTER, ZATERDAG 25 SEPTEMBER 1999

Op 25 september rond 12:30 uur komt de politie bij het huis van de weduwe Jacqueline Wittenberg. Ze is niet verschenen bij haar vaste wekelijkse kappersafspraak, waarna de politie is gebeld. De politie stelt vast dat zij vermoord is en in de woonkamer ligt. Er zijn geen sporen van braak. Ze lijkt donderdagavond 23 september al te zijn vermoord, in ieder geval na 20:36 uur, want toen had ze nog een kort telefoongesprek met Ernest Louwes. Hij is haar fiscaal adviseur.

Tien dagen ervoor had de weduwe haar testament aangepast. De erfenis van drie miljoen gulden zou grotendeels gaan naar een nog niet opgerichte stichting ter nagedachtenis aan haar in 1996 overleden man, de psychiater Willem Wittenberg. Louwes was aangesteld als executeur-testamentair en voorzitter van de Dokter Wittenberg Stichting, die opgericht moest worden na haar overlijden als zij dat bij leven nog niet had gedaan. Getuigen zeggen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de weduwe op die donderdagavond een vreemde heeft binnengelaten. Er zijn geen sporen van braak, dus de dader moet een bekende zijn geweest. De verwondingen die de weduwe heeft opgelopen zijn opvallend. Ze is gewurgd, een groot deel van haar ribben is afgebroken van haar borstbeen en ze heeft vijf messteken in haar borst.

Op de plek waar ze is gevonden, onder het schilderij van haar man, zie je dat haar donkere vest opgekruld ligt onder haar hoofd en dat op haar witte blouse een afdruk zit van een bebloed mes met een kromme punt. In de gang zijn kristallen gevonden (opgedroogd vocht), waar de politie een nummer bij legt voor de foto. Bij haar hand liggen haar huissleutels.

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63365

“VERGEET EVEN ALLES”

Op de eerste verdieping staat in de studeerkamer van haar man een braadpan op de vloer met allerlei kostbaarheden erin, zonder deksel. Op de zolder, op de plek waar die braadpan volgens de huishoudster normaliter staat, ligt alleen het deksel. Een vuilniszak met spullen die er gewoonlijk voor staat, is op de verwarmingsinstallatie geplaatst. De huishoudster, die de ochtend van de moord bij de weduwe was komen werken, geeft ook aan dat de braadpan donderdagochtend nog niet op de vloer stond. En dat de kruimeldief die altijd in een kast in de gang hangt, is verdwenen.

In 2012 en 2013 heb ik op verzoek van de Politieacademie een college gegeven bij de leergang Recherchekundige. Er waren ongeveer honderd rechercheurs in opleiding aanwezig en zes docenten die zelf ervaren rechercheurs waren. Mijn aanpak leek op wat ik nu beschrijf: ‘Vergeet even alles, kijk naar wat je op de foto’s van de plaats delict en in het dossier ziet, en probeer dan na te gaan wat er gebeurd zou kunnen zijn.’ Sinds een jaar of twintig is dat een standaard- aanpak bij de recherche, waarbij ze een zogenoemde ‘profiler’ gebruiken. Deze deskundige probeert vanuit de informatie op de plaats delict de gang van zaken te reconstrueren, erachter te komen wie de dader is en wat zijn motief is.

VERSLEEPT EN OPGEBAARD

Wat de ervaren docenten en rechercheurs tijdens mijn college vooral opviel, was dat het leek alsof het slachtoffer opgebaard lag onder het schilderij van haar man. Het geweld dat op haar was uitgeoefend, de sporen in de gang, in de woonkamer en op haar kleding, leidden toen al tot de conclusie die het coldcaseteam van de politie Amsterdam in 2022 ook heeft getrokken: ‘Nadat de weduwe in de gang is aangevallen en gewurgd, is ze versleept naar de woonkamer tot onder het schilderij van haar man, waarbij de dader heel bewust en doelgericht haar vijf keer in haar borst heeft gestoken.’

Onderbouwingen hiervan waren onder andere: de sporen in de gang, hoe haar kleding zat in haar eindpositie onder het schilderij, dat de messteken niet wild waren toegebracht, maar met precisie tussen de ribben van de borstkas, en dat er relatief weinig bloed uit het hart was gekomen, wat erop wijst dat ze al dood was toen ze werd gestoken.

Het is belangrijk om te beseffen dat deze conclusie van het coldcaseteam uit 2022 de eerste keer is dat officieel door de justitiële instanties wordt erkend hoe ongewoon deze moord is. Dat is niet eerder onderkend of erkend. Men beperkte zich in het verleden alleen tot de opsomming van de verwondingen: gewurgd, ribben gebroken, in het hart gestoken. Het coldcaseteam geeft aan dat die bijzondere sporen erop wijzen dat emotie een belangrijke rol heeft gespeeld bij deze moord.

DE DADER ERNEST LOUWES

Dan is het nu tijd om ons licht te laten schijnen op degene die voor deze moord is veroordeeld: Ernest Louwes. Laten we doen alsof we niets weten over de ‘bewijzen’ die tegen hem zijn ingebracht, maar alles met logica benaderen.

Ernest Louwes heeft een goede baan bij de VvAA, een verzekeringskantoor in Zwolle. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen van rond de 10 jaar. Buiten een hypotheek voor zijn huis in Lelystad heeft hij geen schulden. Zijn levensstijl is eenvoudig; hij vliegt nooit en gaat ieder jaar op vakantie naar een camping in Zuid-Frankrijk of Noord-Spanje. Hij drinkt geen alcohol. Op de dag van de moord vertrekt hij ’s morgens rond 06:00 uur van huis. Hij heeft bij drie klanten een lange afspraak, in een dorp bij Deventer, in Almere en in Lelystad.

Bij twee andere klanten in Deventer en Amersfoort is hij maar kort. Rond 19:00 uur is hij in Utrecht, waar hij een handtekening zet om punten te verdienen voor een verplichte cursus. Als Louwes in Utrecht is, heeft hij die dag al 320 kilometer gereden. Als hij direct na de cursus naar huis was gereden, kwam er nog eens 80 kilometer bij. Als hij eerst naar Deventer was gereden om de moord te plegen en daarna naar huis was gegaan, zou hij nog eens 160 kilometer extra rijden bovenop de 320 kilometer die hij die dag al had gereden.

Louwes was tien dagen voor de moord door de weduwe aangewezen als executeur testamentair en als de voorzitter van de Dokter Wittenberg Stichting, die op het moment van de moord nog niet is opgericht. Die oprichting vindt pas plaats op basis van de voorziening in het testament. De heersende opvatting is dat Louwes de weduwe heeft vermoord om zo direct of indirect over haar vermogen van circa drie miljoen gulden te kunnen beschikken. Ik ga straks uitgebreid in op de mogelijke bewijzen die daarop zouden wijzen. Voor nu wil ik je vragen – met alleen de informatie die ik tot nu toe heb beschreven in gedachten – hoe waarschijnlijk je het volgende vindt:

Stel jezelf bij het bepalen van die waarschijnlijkheid ook de volgende vragen:

  • Net tien dagen voor de moord is hij aangewezen als executeur testamentair. Zou hij niet te veel de aandacht op zichzelf richten als hij zo snel erna de weduwe vermoordt? Zou het dan niet verstandiger zijn geweest om nog een tijdje te wachten?
  • Waarom heeft hij de moord op deze manier gepleegd: gewurgd, versleept, gestoken?

Nu kun je op ieder punt van het bovenstaande wel antwoord geven, maar het gaat hier om waarschijnlijkheden en niet om, zoals de Duitsers zo mooi zeggen, hineininterpretieren – iets zó uitleggen dat je daarin het bewijs vindt van een vooropgezette mening. In andere woorden: een onwaarschijnlijk verhaal vertellen om een ander verhaal overeind te houden. Zoals is gebeurd met het mes dat open en bloot bij een berging in Deventer lag. De kernvraag blijft: hoe waarschijnlijk vind je het – met alleen deze informatie – dat deze man van 40 de weduwe op zo’n gruwelijke manier heeft vermoord?

Bij de presentatie voor de Politieacademie waren de aanwezige docenten en de leerlingen in opleiding het erover eens dat het nogal onwaarschijnlijk is dat de man, om beschikking te krijgen over het geld, de weduwe op deze manier heeft toegetakeld. Er moest een andere reden zijn waarom deze man de moord heeft gepleegd of iemand anders heeft het gedaan. Deze manier van redeneren lijkt op de wijze waarop profilers van de politie te werk gaan. Je begint bij de kern: wat zie ik op de plaats delict, welke basisinformatie heb ik van mogelijke betrokkenen en welke onderzoeksstappen ga ik ondernemen om via het werken met waarschijnlijkheden mogelijke betrokkenen te classificeren of uit te sluiten als mogelijke verdachten?

Juist omdat bij deze moordzaak geen braak was geconstateerd en de weduwe ’s avonds geen vreemden zou binnenlaten, ging het onderzoeksteam ervan uit dat de dader een bekende van de weduwe was. Bij de gesprekken die men na 25 september 1999 ging voeren met bekenden van de weduwe, werd daarom steevast gevraagd wat men op de avond van 23 september 1999 had gedaan. Een van hen zei dat hij die avond bij een opname van een tv-programma in Aalsmeer was geweest; via het terugkijken van die opnames kon hij tussen het publiek worden gezien. Deze persoon, waar verder geen extra onderzoek naar werd gedaan, had een keihard alibi.

HET VERLOOP VAN HET OFFICIËLE ONDERZOEK

Het gevormde onderzoeksteam gaat direct na het vinden van het lichaam van de weduwe aan de slag. Men start met het vastleggen van datgene wat men ziet op de plaats delict; via foto’s, het nemen van monsters en later via beschrijvingen in een speciaal proces-verbaal. Het lichaam wordt naar een mortuarium gebracht, waar twee leden van de technische recherche ’s avonds naartoe gaan. Daar verrichten ze diverse onderzoekshandelingen, waaronder: de blouse open knopen, haar vingernagels knippen en met microsporenfolie haar gelaat en blouse bemonsteren. (Microsporenfolie is een soort plakband waarmee je stofjes van oppervlaktes kunt halen om die te onderzoeken.) De volgende dag wordt haar lichaam naar het NFI in Den Haag gebracht, waar de autopsie plaatsvindt. Haar kleding wordt van haar lichaam verwijderd en de twee technische rechercheurs nemen deze mee naar hun bureau in Raalte.

DE EERSTE SELECTIE

Op zondag krijgt men een melding van een mes dat bij een berging is gevonden, op anderhalve kilometer afstand van de woning van de weduwe. De technische recherche haalt dat op en stuurt het, na het toepassen van een geurdoek waarmee de geur wordt vastgelegd, door naar het NFI voor nader onderzoek. Andere rechercheurs starten het buurtonderzoek en voeren gesprekken met bekenden van de weduwe. Deels om informatie te krijgen over wat haar gedrag en gewoontes waren en deels om erachter te komen of er de laatste tijd iets bijzonders is gebeurd.

Op maandag voert men een gesprek met Louwes op zijn kantoor in Zwolle, want er is vastgesteld dat hij de executeur testamentair is. Hun bevindingen zijn terug te vinden in het Tactisch Journaal van het onderzoeksteam, een soort dagboek, en in de processen-verbaal die men maakt van gesprekken met relevante personen. Tegelijkertijd wordt er opdracht gegeven voor technisch onderzoek op basis van het materiaal dat men op de plaats delict heeft gemonsterd. Onderzoek dat vooral door het NFI wordt uitgevoerd.

Op dinsdag 28 september voeren ze een uitgebreid gesprek met Michaël de Jong, die regelmatig bij het echtpaar over de vloer komt. De weduwe sprak tegen derden over ‘de klusjesman’ als ze het over De Jong had. Bij de start van het gesprek met de politie geeft hij aan nog niet te weten dat de weduwe is vermoord. ’s Avonds voert de politie ook nog een kort gesprek met zijn vriendin. Beiden zeggen op de avond van de 23e de hele avond thuis te zijn geweest. Volgens de vriendin kwam Michaël tussen 17:00 en 19:00 uur thuis.

VERHOOR MICHAËL DE JONG

De twee daaropvolgende weken is het overgrote deel van de activiteiten van het onderzoeksteam gericht op het verrichten van onderzoek in relatie tot Michaël de Jong. Men voert gesprekken met een aantal bekenden van hem, onder meer met zijn ex-vriendin. Samen met de profiler van de nationale politie bereiden ze een uitgebreid verhoor voor.

Dit verhoor op 12 oktober wordt op video vastgelegd. Het proces-verbaal is 25 pagina’s lang. Na zeven pagina’s staat vermeld dat Michaël de Jong de cautie kreeg; dat wil zeggen dat hem is verteld dat alles wat hij verder zegt, tegen hem gebruikt kan worden bij de rechter. Er volgt een groot aantal vragen nadat tegen hem is gezegd: ‘Uw alibi is in onze ogen niet sluitend.’

Over de avond van de moord verklaart Michaël dat hij tot 19:00-19:30 uur in de binnenstad was, waarna hij naar het huis van zijn vriendin Meike is gelopen. Die wandeling duurt normaal twintig minuten. De rest van de donderdagavond is hij bij haar thuisgebleven. Een uur na de start van het verhoor van Michaël wordt op het bureau ook het verhoor gestart van zijn vriendin Meike. Dat proces-verbaal is tien pagina’s lang. Over de avond van de moord zegt ze dat Michaël al thuis was toen zij om 16:30 uur thuiskwam, en dat hij stond te koken. Ze hebben televisie gekeken en zijn rond 23:30 uur gaan slapen.

Op 18 oktober moet Michaël langs het bureau komen om het proces-verbaal te lezen en te tekenen. Hij krijgt nog enkele aanvullende vragen, waarna de politie met hem de route van het huis van de weduwe naar het huis van Meike rijdt.

OPSPORING VERZOCHT

Op 19 oktober is er een tv-uitzending van Opsporing Verzocht over deze moord. Er zijn enkele belangwekkende zaken waarover de politie informatie vraagt aan de kijkers:

  • Door een getuige is aan de politie gemeld dat hij op de avond van de moord rond 21:40 uur op bijna één kilometer van het huis van de weduwe in de stille Kerkstraat een angstaanjagende ontmoeting heeft gehad, die wellicht iets met de moord te maken heeft. De politie vraagt informatie over die ‘enge man’, waarvan het signalement luidt: ‘tussen 30 en 40 jaar en droeg donkere kleding’.
  • In de tuin van de weduwe op het pad naar de garage is een vreemd briefje aangetroffen dat tijdens de uitzending wordt getoond. Twee inbrekers maken in slecht Nederlands hun excuus dat ze spullen van mevrouw hebben gestolen. Net onder ‘hoogachtend’ is het briefje afgescheurd. Er staan geen namen bij.
Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63371
Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63370

De politie vraagt in de uitzending of er mensen zijn die informatie kunnen geven over die ‘enge man’ en over dat vreemde briefje. Ook de politie moet het zijn opgevallen dat de plek waar de ‘enge man’ is aangetroffen op de route ligt tussen het huis van de weduwe en het huis van Michaëls vriendin, die ze de dag ervoor met hem zelf hebben afgelegd.

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63368

Na de uitzending komt er een serie tips binnen, maar de tips die in het dossier staan zijn geen van alle echt belangrijk. Op 21 oktober ligt in de brievenbus van het onderzoeksteam een anonieme brief. Daarin wordt gesteld dat de weduwe jongemannen zou ontvangen tegen betaling. Op de brief en envelop worden geen sporen gevonden, en na wat onderzoek acht de politie het onwaarschijnlijk dat die informatie juist is.

DE OMSLAG

Vanaf 15 oktober richt het onderzoeksteam zich ook op Ernest Louwes. In rap tempo komt er informatie binnen waardoor hij de mogelijke dader van de moord lijkt te zijn.

In het huis van de weduwe worden zijn vingerafdrukken op een deurpost gevonden. Dat betekent onder andere dat zijn vingerafdrukken in een nationale database zijn opgeslagen en daar moet een reden voor zijn. Terwijl Louwes had gezegd dat hij de ochtend van de moord kort bij de weduwe op bezoek was geweest, zegt de huishoudster dat er die ochtend niemand is geweest.

Vanuit de verzekeringsmaatschappij ontvangt de politie informatie dat Louwes de uitkering van de levensverzekering van 400.000 gulden op zijn eigen rekening gestort wil hebben. Vervolgens komt ook de informatie binnen dat het laatste telefoongesprek dat de weduwe om 20:36 uur met hem heeft gevoerd, is afgewikkeld via een zendmast in Deventer, terwijl Louwes stelt dit gesprek op de A28 gevoerd te hebben, op weg naar huis.

Rond 22 oktober spitst het onderzoek zich vrijwel geheel toe op Louwes, waarna hij op 19 november wordt opgepakt en aangemerkt als verdachte. Hij wordt uitgebreid verhoord, net als zijn vrouw, kind en enkele vrienden en collega’s. Op 30 november wordt de befaamde geurproef uitgevoerd, waarna zijn geur wordt verbonden aan het mes dat op anderhalve kilometer van het huis is gevonden. Vanaf dat moment is de zaak voor het onderzoeksteam rond. Ruim een maand later is het procesdossier klaar en eind februari komt Louwes voor bij de rechter in Zwolle. Die spreekt hem vrij door gebrek aan bewijs.

DISCREPANTIE MET VERKLARING

In de acht maanden daarna vindt er amper enig onderzoek plaats. Het gerechtshof in Arnhem beslist anders dan de rechtbank in Zwolle, en veroordeelt Louwes tot twaalf jaar wegens moord op de weduwe Wittenberg. Als overtuigend bewijs wordt door de rechter de geurproef genoemd, het telefoongesprek dat in Deventer moet zijn gevoerd en waarover Louwes blijkbaar liegt, en het motief dat financieel van aard was.

Rond 1 november 1999 was al aan Michaël de Jong gemeld dat hij niet langer het onderwerp van onderzoek was. Wel moest hij toestemming geven voor het opvragen van zijn telefoongegevens. Als die enkele weken later binnenkomen, blijkt hij tot 19:30 uur op de avond van de moord nog naar zijn vriendin gebeld te hebben. Dat is in tegenspraak met haar verklaring dat hij op dat tijdstip thuis was. De politie concludeert dat De Jong blijkbaar gelijk had, toen hij aangaf dat hij rond 19:30 uur richting huis was gegaan en gaat niet in op de discrepantie met de verklaring van zijn vriendin.

Nadat het procesdossier door het OM is opgemaakt, stelt de advocaat van Louwes vast dat het hele onderzoek naar De Jong er volledig buiten is gehouden, inclusief de vele pagina’s processen-verbaal van het onderzoek naar De Jong. Als ze vraagt om die aan het dossier toe te voegen, doet de officier van justitie dat, maar die schrijft in de begeleidende brief dat De Jong wél een alibi had voor de avond van de 23e.

DE ONTWIKKELINGEN NA 2000

Vanaf 2001 zijn er vele onderzoeken gedaan naar specifieke aspecten van deze zaak. Peter R. de Vries besteedde er een uitzending aan, waarin hij onder andere met Louwes in de gevangenis spreekt. Voor De Vries telden de geurproef en het telefoongesprek dat door de mast in Deventer was afgehandeld, zwaar mee. Hij sluit de uitzending af met Michaël de Jong aan het graf van de weduwe, die desgevraagd stelt dat Louwes ‘met die koelbloedigheid’ de dader van de moord is.

In 2002 wordt aanvullend onderzoek gedaan op het mes dat voor de veroordeling van Louwes heeft gezorgd. Het onderzoeksteam stelt vast dat het mes niet het moordwapen geweest kan zijn. Dit leidt in juli 2003 tot een vernietiging van het vonnis van het gerechtshof in Arnhem en Louwes komt vrij. Maar hij moet nu naar het gerechtshof in Den Bosch om het proces over te doen. Bij dit proces komt het OM met de onderzoeksresultaten op de blouse van de weduwe waarbij, volgens de NFI-deskundigen, het DNA en de gevonden sporen erop wijzen dat Louwes de moord toch heeft gepleegd.

Het hof ziet dat als overtuigend bewijs; gecombineerd met het liegen over zijn locatie tijdens het telefoongesprek acht het hof het alsnog overtuigend bewezen dat Louwes de dader is. Weliswaar vervalt bij het gerechtshof het financiële motief, dat niet overtuigend is bewezen, maar Louwes moet wel weer terug naar de gevangenis. Zijn reactie op die uitspraak en zijn weigering om mee te gaan zorgden voor indringende beelden die mensen zich nog lang zijn blijven herinneren.

LOUWES WORDT VRIJGELATEN

Over deze zaak zijn tot nu toe een viertal boeken verschenen: van Stan de Jong (2003), Bas Haan (2009), Ernest Louwes (2009) en prof. Ton Derksen (2011). Het boek van Bas Haan is de basis geweest voor de podcast De Deventer Mediazaak en de film De veroordeling in 2021. Het laatste boek over deze zaak is van prof. Ton Derksen “De Deventer Karaktermoord”. Er zijn talloze televisieprogramma’s aan deze zaak gewijd en honderden artikelen verschenen.75

Nadat hij er acht jaar van zijn straf op heeft zitten, wordt Ernest Louwes vrijgelaten. Een herzieningsverzoek van hem wordt in 2008 door de Hoge Raad afgewezen. Louwes heeft na zijn vrijlating in stilte een baan vervuld bij een bedrijf in Den Haag, op fiscaal-juridisch vlak. Hij heeft tijdens zijn gevangenschap een studie Rechten bij de Open Universiteit afgerond, maar mag zich niet als advocaat vestigen. Hij blijft met zijn gezin in Lelystad wonen.

In 2014 start de Hoge Raad, op verzoek van zijn advocaat Knoops, een nieuw onderzoek naar de zaak. Dit is in mei 2022 afgerond, inclusief een uitgebreid onderzoek van een Amsterdams coldcaseteam van de politie. Dat rapport ondergraaft het bewijs waarop Louwes in 2004 is veroordeeld, en is de basis van een nieuw herzieningsverzoek dat Louwes eind oktober 2022 indient. Tot zover de harde feiten op een rijtje. Maar dan…

MIJN ZOEKTOCHT

Als nieuwsjunkie las ik in 2002 de artikelen van Stan de Jong in HP/De Tijd over de Deventer moordzaak en bekeek ik de reportages van Bas Haan in het tv-programma Netwerk. Ik vond het een vreemde zaak met allerlei eigenaardige aspecten, maar ik verdiepte me er niet zo in. Die eigenaardige aspecten leidden in de zomer van 2003 tot een vernietiging van het vonnis.

Dat Louwes in februari 2004 na negen maanden vrijheid toch weer de gevangenis in moest, vond ik op z’n minst problematisch. Blijkbaar had het OM hem in 2000 met onterechte bewijsmiddelen de gevangenis in gekregen. Als het hof zijn werk destijds goed had gedaan, hadden ze hem in 2000 moeten vrijspreken. En dan had Louwes na die uitspraak nooit meer alsnog veroordeeld kunnen worden. Dat het OM nog een keer de gelegenheid kreeg om hem veroordeeld te krijgen, leek mij principieel onjuist, ongeacht of Louwes de dader was of niet. Bij de meeste andere herzieningsgevallen hadden we gezien dat het OM altijd probeerde de verdachte nogmaals veroordeeld te krijgen. Pas na de laatste vrijspraak bood het OM dan excuses voor zijn fouten aan, zoals bij de zaak van Lucia de Berk. Los van Louwes’ heftige manier van reageren bij de uitspraak in Den Bosch in 2004, vond ik deze gang van zaken een tekortkoming in ons rechtssysteem. Juist omdat er het gevaar is dat betrokkenen bij justitie er alles aan willen doen om te bewijzen dat ze toch gelijk hadden bij een eerste veroordeling.

EN ZO BEGON HET

In de loop van 2005 werd ik door het tijdschrift Intermediair geïnterviewd. Een van de vijftien vragen die ze mij stelden was: ‘Met welke Nederlander heb je medelijden?’ Mijn antwoord was direct: ‘Ernest Louwes, omdat zijn vonnis door de Hoge Raad is vernietigd, en hij na negen maanden thuis toch weer naar de gevangenis moest.’ Kort na die publicatie kreeg ik van vrienden van Louwes een hoeveelheid stukken thuisgestuurd. Zij bedankten mij dat ik me in de media had uitgesproken, en vroegen me kennis te nemen van de stukken. Het was informatie die ik al had gelezen, maar er zat ook nieuwe informatie bij.

Wat ik vooral interessant vond, waren de onderzoeksrapporten over het telefoongesprek dat in Deventer was afgevangen en de onderzoeken rondom Michaël de Jong. Een rapport van een deskundige, die in veel landen betrokken was bij de aanleg van gsm-netwerken, sprong eruit. Hieruit bleek dat er veel vaker gesprekken over langere afstand plaatsvonden, met name als de atmosferische omstandigheden gunstig waren. Het telefoongesprek tussen Louwes en de weduwe had dus wél vanaf de A28 gevoerd kunnen zijn.

Verder waren er nogal wat ongerijmdheden in het onderzoek naar Michaël de Jong. Bijvoorbeeld dat hij geen alibi had, want de verklaring van zijn vriendin klopte niet met de telefoongegevens. Dat hij geen magneetstrip had gekocht bij zijn messenleverancier op 25 september, terwijl hij dat wel had verklaard, maar dat dit waarschijnlijk een Global-mes betrof. Dat het schriftkundige echtpaar Waisvisz verklaarde dat de twee anonieme briefjes door de vriendin van De Jong waren geschreven. En dat een ex-vriendin van Michaël de Jong verklaarde dat hij altijd met een mes onder zijn kussen sliep, een mes met een kromme punt. Die verklaring was door die ex afgelegd vóórdat zij kon weten dat op de blouse een bebloede afdruk van een mes met een kromme punt was gevonden.

EIGEN ONDERZOEK IN RAPPORTEN

Omdat ik met een kenner wilde overleggen, nam ik contact op met Peter R. de Vries, met wie ik altijd een goede verstandhouding heb gehad en gehouden. Hij verzekerde mij ervan dat Louwes de dader was, dus besteedde ik die zomer mijn aandacht weer aan andere zaken. In september 2005 kwam het rapport uit van de commissie-Posthumus over de Schiedammer parkmoord. Ongeveer een jaar eerder was de veroordeelde Kees B. vrijgelaten, omdat de echte dader van de moord op een 10-jarig meisje na zijn arrestatie voor een andere misdaad bekende. Het onderzoeksrapport van de commissie-Posthumus beschreef hoe het kon dat de onschuldige Kees B. toch was veroordeeld.

Online krijg je makkelijk toegang tot dit soort rapporten, dus ik besloot het op te zoeken. Terwijl ik het las, rezen mijn haren te berge. Ik had heus weleens eerder journalistieke reportages gelezen over misdaadzaken die verkeerd waren gegaan. Elke keer verbaasde ik me dan weer over wat er gebeurd was. Maar dat waren slechts artikelen van een of twee pagina’s, geschreven door een buitenstander, terwijl dit rapport van de commissie-Posthumus bijna tweehonderd pagina’s betrof. 

Het rapport was geschreven door een advocaat-generaal van het Openbaar Ministerie, die de beschikking had over het gehele dossier en gesproken had met allerlei sleutelfiguren. Voor het eerst kon je echt zien wat er tijdens dat onderzoek naar de moord van het meisje in een park in Schiedam allemaal fout was gegaan. Het was ronduit schokkend.

GENEGEERD

Alle basisvoorwaarden voor goed onderzoek waren geschonden. Alles wat voor Kees B. pleitte werd genegeerd. De regels van de logica golden blijkbaar niet. Het NFI speelde bij de veroordeling ook een dubieuze rol, want de onderzoekers hebben de rechters niet verteld hoe groot hun twijfels echt waren. En dat voor een organisatie die ‘waarheidsvinding’ als opdracht heeft. Die grote gerechtelijke dwalingen in andere landen waarover je weleens las, gebeurden dus ook recht onder onze neus. Dat dit in Nederland kon gebeuren…

Toen ik eind oktober 2005 op televisie hoorde hoe het OM in de zomer van 2004 de feitelijke bekentenis van de echte dader, die opgepakt was voor een andere misdaad, wilde wegmoffelen, was voor mij het beeld compleet. Ook in Nederland willen onderzoeksinstanties blijkbaar heel graag een verdachte veroordelen en zijn de officiële voorschriften voor justitieel onderzoek vooral vervelende hindernissen. Men deed er bovendien werkelijk alles aan om te voorkomen dat een foute veroordeling gecorrigeerd zou worden.

Misschien vind je me naïef, maar tot dat moment was ik me hier niet zo bewust van. Mijn gedachte was eerder dat er bij een onderzoek in Nederland wellicht wat domme fouten waren gemaakt. Maar dankzij dit rapport ontwikkelde ik veel meer inzicht in hoeveel mensen bij een onderzoek betrokken zijn. En dat die dus állemaal meegaan in het negeren van de belangrijke aanwijzingen en daardoor relevant onderzoek niet uitvoeren. Je zou het tunnelvisie kunnen noemen, maar dat is een te beperkte omschrijving.

COMMISSIE POSTHUMUS-AANPAK

Er gingen wat belletjes rinkelen. Dit waren precies dezelfde duidelijke patronen als in het dossier van de Deventer moordzaak, dat ik enkele maanden eerder had gekregen. Dat het OM destijds Louwes veroordeeld had gekregen met een mes dat het moordwapen niet was en met een frauduleuze geurproef, zou best eens het topje van de ijsberg kunnen blijken te zijn als je een onderzoek op het niveau van de Schiedammer parkmoord liet uitvoeren. Ik nam contact op met journalist Bas Haan, die diverse reportages aan Louwes had besteed en ook bij het nieuws rondom de Schiedammer parkmoord een actieve rol had gespeeld. Hij had de reportage gemaakt over het wegmoffelen van de bekentenis van de echte dader door het OM bij de Schiedammer parkmoord.

Mijn volgende stap was het advies aan de vrienden van Louwes om zich in te zetten voor een commissie-Posthumus-aanpak van de Deventer moordzaak. Daarvoor zouden ze een website kunnen lanceren met relevante informatie en een oproep om zo’n commissie in te stellen. Ik wilde helpen bij het opzetten van zo’n site met behulp van iemand uit mijn netwerk. In november 2005 had ik een eerste gesprek met advocaat Knoops en ondertussen werd er aan de site gewerkt. Onder de vrienden van Louwes bleek helaas niemand die de kar kon trekken. Denkend dat het alleen om die nieuwe commissie-Posthumus zou gaan, nam ik de taak op me om woordvoerder te zijn van de oproep voor een nieuwe commissie.

Op 8 december zat ik met mijn verhaal bij De Wereld Draait Door. De dag ervoor ontving ik voor dit initiatief nog een aanmoedigende mail van Bas Haan. In de uitzending sprak ik over de fouten bij de Schiedamse parkmoord en de duidelijke parallellen met Deventer moordzaak. Ik verwees naar de nieuwe website geenonschuldigenvast.nl en deed de oproep voor een commissie-Posthumus II voor de Deventer moordzaak.

DE ZAAK STONK

Kort na die uitzending kwam ik in contact met twee ex-politiemannen uit het oosten van het land. Zij waren kort ervoor ‘eervol ontslagen’ in het kader van de nasleep van de vuurwerkramp (mei 2000) in Enschede. De mannen hadden informatie naar buiten gebracht die de verdachte Andre de V. vrijpleitte en mochten als gevolg daarvan niet langer bij de politie werken. Na hun ontslag zijn ze gestart als particuliere rechercheurs.

Bij een ontmoeting met beide heren op het kantoor van advocaat Knoops vertelden ze dat een van hen op het Deventer politiebureau was geweest toen Louwes in 2004 voor de tweede keer werd veroordeeld. Daar had een rechercheur, die betrokken was bij het onderzoek tegen Louwes uit 1999, tegen hem gezegd dat de zaak ‘stonk’. Door die opmerking wilden zij graag het dossier bestuderen om te zien wat zij konden vinden. Knoops ging akkoord.

Een week later vertelden de twee dat ze in het dossier vreemde zaken hadden gevonden rondom het onderzoek naar Michaël de Jong. Daarnaast vonden ze het Tactisch Journaal, het dagboek van het onderzoeksteam, er vreemd uitzien. Ze hadden de indruk dat Knoops niet het origineel had ontvangen toen dat overhandigd moest worden op last van de rechter in Den Bosch in september 2003. Ze vroegen of ze aanvullend onderzoek mochten doen door enkele ex-collega’s en getuigen te benaderen. Die ex-collega’s hielden hun mond stijf dicht.

Begin januari stelden ze voor om een gesprek aan te gaan met Michaëls vriendin Meike, omdat uit het dossier bleek dat Michaël geen alibi had – haar verklaring klopte niet met zijn telefoongegevens. Michaël kon niet thuis zijn geweest toen zij rond 16:30 uur thuiskwam. Hij had om 19:30 uur nog naar huis gebeld. Hun voorstel leek me een goed plan.

VERBIJSTERD

Het gesprek met Meike vond plaats op 16 januari 2006. Direct na afloop belden de twee rechercheurs me op; ze waren verbijsterd over wat ze hadden gehoord. Meike had verteld dat ze destijds een fout had gemaakt, maar dat ze dat in 1999 al aan de politie had gemeld. In werkelijkheid was ze die avond rond 20:00 uur naar de studentensoos gegaan van de sociëteit waar Michaël tot 1 september 1999 had gewerkt. Michaël was later gekomen, hoe laat wist ze niet. De twee hadden nog gezegd: ‘Weet je dat wel zeker? Hierdoor heeft Michaël geen alibi voor die avond.’ Maar ze antwoordde: ‘Ja, zo is het gegaan.’ 

Dat Michaël inderdaad geen alibi had en dat Meike nu erkende in 1999 een foute verklaring te hebben afgelegd, is op zich al vrij opmerkelijk. Maar veel onthutsender was natuurlijk het feit dat ze dit blijkbaar in 1999 al aan de politie had gemeld, maar dat deze belangrijke informatie nergens in het dossier terug te vinden was. Het OM had al die tijd beweerd dat Michaël een alibi had.

Toen ik dit hoorde, heb ik direct contact opgenomen met Bas Haan. Hij werd hier heel enthousiast over en stelde voor om te proberen dat gesprek nog een keer te doen om het met een geheime camera op te nemen. Dat leek me niet haalbaar, dus ik volstond met het opmaken van een rapport met wat we al wisten over Michaël de Jong uit het dossier, aangevuld met deze nieuwe informatie. Dit stuurde ik naar enkele contacten die ik had in de politiek en de leiding van het landelijk Openbaar Ministerie in Den Haag, mr. Harm Brouwer.

VOLDOENDE URGENTIE

Bovenop het dossier zelf, dat al liet zien dat er van alles was misgegaan bij het onderzoek naar De Jong – de verklaringen van derden uit 1999 over hem en zijn gedrag, het gedoe rondom de aankoop van het mes, het handschrift van de twee anonieme briefjes – was deze nieuwe informatie voldoende om met klem te verzoeken een nieuw onderzoek te starten. De sfeer die in politiek Den Haag heerste door wat de commissie-Posthumus boven water had gehaald, zorgde blijkbaar voor voldoende urgentie bij de top van het OM om deze nieuwe informatie niet te negeren. Amper een week na mijn brief kreeg ik al het bericht dat er een ‘oriënterend vooronderzoek’ zou worden gehouden naar aanleiding van het door mij aangeleverde materiaal. Vervolgens werd ik uitgenodigd om enkele dagen later bij Brouwer op kantoor over dit besluit te komen praten.

Vanzelfsprekend deelde ik deze informatie met Bas Haan, die net zo verbaasd en enthousiast was als ik. Hij wilde er graag aandacht aan schenken bij Netwerk als het nieuws openbaar werd gemaakt. Er was mij verteld dat men het nieuws nog niet naar buiten wilde brengen. Met Bas Haan, die zich jarenlang met de zaak had beziggehouden en zich voor Louwes had ingespannen, maakte ik daarom de afspraak dat hij opnames van mij mocht maken, onder de voorwaarde dat het pas gebruikt zou worden als het bericht over het oriënterend vooronderzoek naar buiten was gebracht.

PERSBERICHT

Toen ik terugkwam van mijn afspraak op het kantoor van het OM, stond Bas me op te wachten, waarna we bij mij thuis de opnames maakten. We bezochten daarnaast de familie Waisvisz en Bas nam ook een gesprek op met de twee ex-rechercheurs. Mr. Brouwer had me gemeld dat het onderzoek waarschijnlijk zes weken zou duren en dat hij er het liefst pas dan mee naar buiten wilde komen. Natuurlijk stemde ik daarmee in. Louwes zat op dat moment nog in de gevangenis, waar hij nog een paar jaar zou moeten blijven. Als het onderzoek gunstig voor hem zou blijken te zijn, zou hij eerder de gevangenis uit mogen. Daar wilde ik wel een paar weken op wachten.

Een week later werd ik gebeld door een journalist van De Telegraaf. Hij wist van het oriënterend vooronderzoek af en zou daar de volgende dag wat over publiceren. Ik gaf die informatie door aan mijn contact bij het Openbaar Ministerie. Zij brachten diezelfde middag om 17:00 uur een persbericht uit waarin stond dat de aanleiding van dit vooronderzoek informatie was die ik had aangedragen. Dit bericht verscheen in alle media. Die avond, op 31 januari 2006, zond Netwerk de reportage uit die Bas Haan de week ervoor met mij, echtpaar Waisvisz en de twee ex-politiemensen had gemaakt.

OVERTUIGD

In die uitzending van Netwerk gaf ik desgevraagd aan dat ik ervan overtuigd was dat Michaël de Jong de moordenaar is van weduwe Wittenberg. Een uitspraak die tot op heden tot veel consternatie heeft geleid, en waarvoor ik tot twee maanden voorwaardelijk ben veroordeeld. Laat ik vooropstellen dat de formulering van mijn overtuiging uitermate onhandig was, nog los van de strafbaarheid. Ik had mijn conclusies op basis van de informatie waarover ik beschikte op een andere manier moeten formuleren.

Het pleit me niet vrij, maar ik dacht dat ik ongeveer dezelfde omschrijving gebruikte als misdaadjournalisten deden in hun artikelen of tv-programma’s – blijkbaar doen ze dat qua formulering net iets anders. Vaak word ik hierover terechtgewezen; ik had me moeten beperken tot de informatie waaruit zou blijken dat Louwes onschuldig is, en niets over Michaël de Jong moeten zeggen. Maar dan wordt voorbijgegaan aan wat de kern van mijn bevindingen was. Een kern die de fouten bij deze moordzaak zo anders maakt dan bij andere zaken.

Het unieke aan deze zaak is dat het onderzoeksteam en het OM vanaf eind oktober 1999 consequent Michaël de Jong buiten schot hielden, ondanks het feit dat er – en nu formuleer ik het hopelijk wel op een verstandige wijze – nog veel belangrijke vragen in het onderzoek naar zijn mogelijke betrokkenheid openstonden.

TERZIJDE GESCHOVEN

Dat gold echt niet alleen voor zijn twijfelachtige alibi; er lag rond 22 oktober 1999 een waslijst aan onderzoeksonderwerpen die abrupt terzijde werden geschoven. De enige verklaring hiervoor was dat het OM én het onderzoeksteam ervan overtuigd waren dat Louwes de dader was, en dus kon het niemand anders zijn. Ook niet Michaël de Jong. Maar er wás nog helemaal geen ‘hard bewijs’ tegen Louwes op dat moment. De – frauduleuze – geurproef vond pas ruim een maand later plaats en het DNA-onderzoek op de blouse van de weduwe werd pas vier jaar later uitgevoerd.

Inmiddels, het is eind 2005, had ik het hele dossier gelezen, inclusief alle verhoren van De Jong, zijn vriendin en anderen die de politie in 1999 had gesproken bij het onderzoek. Dat Louwes eind oktober een onderwerp van onderzoek werd, was logisch, gezien de informatie die men toen had gekregen. Dat men abrupt met het onderzoek naar De Jong stopte niet. Helemaal verbazingwekkend was het feit dat het OM in 2000 aan de advocaat van Louwes en de rechters had gemeld dat De Jong een alibi had. Toen half 2003 het vonnis tegen Louwes werd vernietigd en de zaak weer naar het gerechtshof moest, weigerde het OM – ondanks een verzoek van Louwes’ advocaat Knoops – het onderzoek naar De Jong weer te openen.

WAT GEBEURDE ER ROND 25 OKTOBER 1999?

Om beter te begrijpen wat er op 16 januari 2006 gebeurde toen ik hoorde van het gesprek tussen de twee ex-rechercheurs en de vriendin van Michaël de Jong, zet ik de belangrijkste punten hieronder op een rij die ik op dat moment wist over het (stoppen van het) onderzoek naar De Jong.

  • Het alibi dat zijn vriendin hem had verstrekt, klopte niet; toen De Jong volgens haar al thuis was (vanaf 16:30 uur), heeft hij meerdere keren naar huis gebeld (tot 19:30 uur).
  • De Jong en zijn vriendin hadden beiden gezegd dat hij op de zaterdag na de moord een magneetstrip had gekocht in een messenwinkel in Arnhem, maar dit bleek in werkelijkheid een mes te zijn.
Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63372
Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63373
  • Er was een ‘enge man’ gezien op de avond van de moord – ook getoond in de uitzending van Opsporing Verzocht – op een locatie die op de looproute van het huis van de weduwe naar het huis van de vriendin van De Jong lag.
  • De ex-vriendin van De Jong beschreef kort na de moord het mes dat De Jong altijd onder zijn kussen had liggen als hij sliep, een mes met een kromme punt. De afdruk in bloed van een mes op de blouse van de weduwe was ook van een mes met een kromme punt.
  • De twee anonieme briefjes – gevonden in de tuin en afgeleverd bij het onderzoeksteam – werden door de schriftkundigen Waisvisz toegeschreven aan de vriendin van De Jong.
  • De melding van het OM aan de rechter en aan de advocaat van De Jong dat hij een alibi had, terwijl dat niet zo was, en de onwil om het onderzoek naar hem te heropenen toen het vonnis van Louwes in 2003 werd vernietigd.
  • De twee ex-rechercheurs die hadden verteld dat in 2004 een collega bij het politiebureau in Deventer die destijds betrokken was bij het onderzoek, had gezegd dat de zaak stonk.
  • In het boek De Deventer moordzaak: de omstreden veroordeling van Ernest L. van Stan de Jong uit 2003 staat op pagina 92 de volgende zin: En één ding is toch wel zeker, de beslissing om het onderzoek naar Michaël de Jong te staken moet van hogerhand zijn gekomen. Vrijwel alle rechercheurs die op de zaak zaten waren ervan overtuigd dat Michaël de belangrijkste kandidaat voor de moord was, zo is ons bevestigd.’ Stan de Jong heeft mij bevestigd dat hij deze informatie van een rechercheur had gekregen die bij het onderzoek betrokken was. Met ‘hogerhand’ bedoelt hij de korpsleiding of iemand in de top bij het Openbaar Ministerie.
  • De ongerijmdheden in het Tactisch Journaal en in de processen-verbaal rondom het onderzoek van De Jong waar ex-rechercheurs me op attent maakten. Zo stond er niets in het Tactisch Journaal over het grote verhoor van De Jong op 12 oktober 1999 waarbij hij de cautie kreeg, terwijl dat bij andere verhoren steeds wel zo was. Er wordt dan een samenvatting gemaakt van het proces-verbaal en de actiepunten die voortvloeien uit dat verhoor. Dat er niets over in het Tactisch Journaal stond, was volgens de ex-rechercheurs ondenkbaar. De suggestie was dat de stukken waren aangepast voordat ze in 2003 op last van het hof in Den Bosch aan advocaat Knoops zijn overhandigd.

TOCH GEEN ALIBI, MAAR NIET GENOTEERD

Terwijl ik dit bovenstaande allemaal wist, kwam er op 16 januari 2006 nog iets heel belangrijks bij. Niet alleen bevestigde de vriendin van De Jong dat er geen alibi was en dat zij niet wist hoe laat haar vriend in de soos was gekomen. Maar, en dat was nog veel belangrijker voor mij, zij meldde dat ze dit al in 1999 aan de politie had verteld. Niets daarvan stond in het Tactisch Journaal. Het laatste contact dat er met De Jong was, staat vermeld op 4 november 1999. Uit de tekst is duidelijk dat de politie dan geen verder onderzoek meer naar hem doet, behoudens nog even officieel de telefoongegevens checken.

In deze informatie zit de kern van de problematiek van het onderzoek naar de Deventer moordzaak besloten. In plaats van het onderzoek te vervolgen naar twee verschillende verdachten, Ernest Louwes en Michaël de Jong, is men compleet gestopt met het onderzoek naar een van die twee. Naar het ‘waarom’ kon ik toen alleen maar gissen, maar dat er iets vreemds aan de hand was, was duidelijk.

De informatie die ik sinds 2006 heb ik gekregen, maakt het nog duidelijker dat dit cruciaal is ten aanzien van wat er bij het onderzoek in Deventer is gebeurd.

Ik som de belangrijkste informatie op:
  • Een vriend en ex-collega van De Jong meldt zich in 2006. Hij zegt dat hij zich direct na de uitzending van Opsporing Verzocht in 1999 bij de politie had gemeld om informatie te geven over De Jong in relatie tot de weduwe. Hij zou teruggebeld worden, maar dat is niet gebeurd. Hij is in 2006 ook niet gehoord bij het oriënterend vooronderzoek, terwijl hij door mij wel was aangemeld voor onderzoek.
  • In 2007 wordt teamleider B. ondervraagd over deze periode in oktober 1999. Hij geeft aan niets te kunnen zeggen, want hij was drie weken op vakantie. Maar uit het Tactisch Journaal blijkt dat hij gewoon actief was binnen het team in die periode. Het lijkt of hij er niks over kwijt wil en dat maskeert met de onwaarheid over zijn vakantie.
  • Het coldcaseteam uit 2022 komt een handgeschreven aantekening tegen bij het NFI van 6 oktober 1999, waarop staat dat het onderzoeksteam op het punt staateen verdachte te arresteren. Op dat moment was Louwes niet in beeld, dus het kon niemand anders zijn dan De Jong.

Bij het oriënterend vooronderzoek in 2006-2007 werd dit patroon volgehouden ten aanzien van De Jong. Zo had een vriendin van de weduwe verklaard dat De Jong wekelijks geld van de weduwe ontving. In het eindrapport van het oriënterend vooronderzoek staat dat men slechts één getuige had die dit verklaarde. Maar er was nóg een (tweede) getuige, namelijk de vriend/ex-collega van De Jong. Hij was in 1999 na Opsporing Verzocht niet meer teruggebeld. En toen die getuige zich in 2006 bij mij meldde en ik hem doorsluisde naar het onderzoeksteam, werd hij wéér niet gehoord. Zijn informatie was dat De Jong wekelijks 500 tot 600 gulden van de weduwe ontving, en dat – vaak samen met deze vriend/ex-collega – diezelfde avond in de stad kapot maakte. Dat was dus een tweede getuige over het geld. Waarom sprak justitie niet met hem?

EEN KLOKKENLUIDER

De puzzelstukjes vielen eindelijk in elkaar toen ik in 2018 sprak met een klokkenluider die een hoge positie had gehad bij justitie. Hij vertelde me dat hij contact had gehad met een aantal betrokkenen over wat er eind oktober 1999 écht was gebeurd. Van wat hij mij vertelde was ik zo geschokt, dat ik er letterlijk misselijk van werd.

Toen er rond half oktober 1999 belastende informatie over Louwes binnenkwam, werd hij snel als de hoofdverdachte gezien. Het kwam de lokale politie niet uit dat De Jong eventueel de dader zou kunnen zijn. Hij stond namelijk in het bestand van de Criminele Inlichtingendienst (CID) vermeld als informant van de politie. Die informatie was in lijn met hetgeen de ex-collega van De Jong had getuigd over de ‘bijzondere relatie’ van De Jong met de politie.

In plaats van dat het onderzoeksteam besloot het onderzoek vervolgens te richten op zowel De Jong als Louwes, lieten ze hem eind oktober definitief vallen en haalden hem direct uit het CID-bestand. Toen eind januari 2000 de advocaat van Louwes informatie opvroeg over het onderzoek naar De Jong en de politie in september 2003 het Tactisch Journaal aan mr. Knoops moest overhandigen, heeft men opschoningsoperaties toegepast in de documenten om een en ander te maskeren.

Dat is ook de reden dat men het onderzoek naar De Jong niet hervatte en bleef beweren dat Louwes de dader was, nadat het mes en de geurproeven als bewijsmiddel waren weggevallen. Dat was dus vóórdat medewerkers van het NFI aan de hand van de – eerst kwijtgeraakte – blouse sporen vonden die ze als beschuldigend voor Louwes beschouwden.

VREEMDE COMPONENTEN

Al mijn vermoedens over deze zaak werden met deze nieuwe informatie bevestigd. In het dossier rondom het onderzoek naar De Jong stonden namelijk enkele zeer vreemde componenten die niet louter aan te merken waren als eventuele slordigheden. Ik noem er een paar:

In het grote proces-verbaal van De Jong op 12 oktober staat bij het geven van de cautie het woord ‘verdachte’. In de rest van het proces-verbaal en het Tactisch Journaal staat het woord ‘getuige’. Vervolgens is altijd ontkend dat De Jong ooit verdachte is geweest. Het rapport van het coldcaseteam laat echter zien dat het team in Deventer op 6 oktober 1999 meldde dat ze op het punt stonden om een verdachte op te pakken.

Voor het grote verhoor van De Jong op 12 oktober werd op 11 oktober om 13:30 uur een afspraak gemaakt met profiler S. van de nationale politie (CRI). Over dit gesprek dat als voorbereiding diende voor het verhoor stond niets in het Tactisch Journaal, net zomin als het verhoor zelf. Enkele weken later staat er wél vermeld dat er weer contact was met die profiler S. over de nieuwe ontwikkelingen rondom ‘verdachte Louwes en getuige De Jong’. Ook hier weer het woord ‘getuige’. Voor het verhoor van een getuige neem je geen contact op met een profiler van de nationale politie. En toch was er met deze profiler een afspraak op 11 oktober ter voorbereiding van het verhoor van Michaël de Jong de dag erop. Dat lijkt me geen voorbereiding op het verhoor van een ‘getuige’.

VEEL ONGERIJMDHEDEN

Dit zouden best eens die aanpassingen in de documenten kunnen zijn waarover de klokkenluider sprak. Terwijl De Jong op 12 oktober als verdachte moet zijn verhoord, wat ook af te leiden is uit de aantekening bij het NFI, staat in het proces-verbaal dat De Jong als getuige is verhoord (hoewel men één keer ‘verdachte’ heeft laten staan). Dit proces-verbaal is in eerste instantie niet door het OM toegevoegd aan het procesdossier. Pas nadat de advocaat van Louwes erop aandrong, werd dit proces-verbaal kort voor het proces in februari 2000 door het OM aan het dossier toegevoegd.

Het proces-verbaal van 25 pagina’s van het verhoor van De Jong op 12 oktober bevat veel ongerijmdheden. Om die reden heeft advocaat Knoops aan de leider van het oriënterend vooronderzoek, een officier van justitie, gevraagd of hij de videobanden mocht bekijken van dat verhoor. Op twee plekken, in het proces-verbaal én in het Tactisch Journaal, staat dat het verhoor op video is opgenomen. Maar wat schrijft deze officier van justitie in zijn antwoord aan Knoops in 2008:

‘In de verklaring van 12 oktober 1999 is vermeld dat het verhoor op geluidsband is opgenomen. Er zijn van de verklaring van 12 oktober 1999, en ook overigens van de verklaringen van 28 september 1999 en 18 oktober 1999, ondanks zoekwerk in de archieven van de regiopolitie IJsselland en in het zich onder mij bevindend materiaal thans geen geluidsbanden aanwezig. Ik kan derhalve op dit punt niet aan uw verzoek tegemoetkomen.’

VIDEOBAND

In het proces-verbaal en het Tactisch Journaal gaat het over een videoband en de aanvraag van mr. Knoops betrof ook een videoband, maar de officier van justitie schrijft over een ‘geluidsband’ die niet meer gevonden kan worden. Nu denk je misschien: dat is een simpele vergissing van deze officier van justitie. Maar als je naar de overige informatie kijkt rond deze cruciale periode van het onderzoek, kan de verklaring ook zijn dat er wél een videoband aanwezig is. De officier van justitie heeft met deze beantwoording compleet de waarheid geschreven – er is geen geluidsband aanwezig – maar hij heeft daarmee níet de cruciale vraag beantwoord over de videoband van het verhoor.

Die gebeurtenissen van eind oktober toonden de volhardendheid van het onderzoeksteam en het OM om Louwes veroordeeld te krijgen. Ook toen in eerste instantie het vonnis door de Hoge Raad werd vernietigd. Diepgaand onderzoek naar De Jong mocht blijkbaar niet worden uitgevoerd. En dat was niet alleen omdat ze zo overtuigd waren dat Louwes de dader was.

WAT ER VERDER GEBEURDE

De rest van dit hoofdstuk over de Deventer moordzaak omvat drie onderdelen. Allereerst zal ik een chronologisch overzicht geven van belangrijke gebeurtenissen tot en met vandaag, zonder dat ik inhoudelijk diep inga op de informatie zelf. Vervolgens zal ik belangrijke meningen die hebben postgevat over deze zaak behandelen, in relatie tot de werkelijke feiten uit het dossier. Aan het eind volgt een afsluiting op basis van mijn ervaringen tijdens de afgelopen zestien jaar, de stand van zaken en mijn verwachtingen voor de toekomst. Daarbij komt zeker een terugblik op mijn eigen rol aan de orde.

BELANGRIJKE GEBEURTENIS IN 2006: HET ORIËNTEREND VOORONDERZOEK

Eind januari 2006 startte het oriënterend vooronderzoek. Enkele dagen erna was ik op uitnodiging bij de officier van justitie in Rotterdam die het onderzoek leidde en deelde met hem de informatie waarover ik beschikte.

Naast de website geenonschuldigenvast.nl met relevante stukken over deze zaak deelde ik inmiddels ook belangrijke informatie op mijn eigen blog. Ik gaf aan welke vragen er nog openstonden omdat destijds veel onderzoek door het onderzoeksteam niet of niet goed was uitgevoerd. Er kwamen twee soorten reacties op me af:

Allereerst mensen die meenden relevante informatie uit 1999 te hebben. Bijvoorbeeld bestuursleden van de sociëteit waar De Jong had gewerkt die het raar vonden dat ze destijds niet door de politie zijn gehoord, terwijl ze hadden aangegeven relevante informatie te hebben. Iemand die tussen 1995-1999 veel met Michaël de Jong was opgetrokken en zich na Opsporing Verzocht had gemeld. Ondanks dat hij uiterst interessante aanvullende informatie had, werd hij niet door de politie teruggebeld.

THE WISOM OF THE CROWDS

Vanzelfsprekend stuurde ik hem door naar het team dat het oriënterend vooronderzoek deed. Daarnaast had ik mijn eerste ervaring met een verschijnsel dat we nu goed kennen, maar dat toen nog onbekend was: the wisdom of the crowds. Dat is informatie van burgers die specialist zijn op een bepaald vakgebied en vanuit die invalshoek relevante informatie denken te hebben. Dat betrof onder anderen een zendamateur die aangaf niets van moordzaken te weten, maar wel veel van zenden. Uit zijn zenddagboek van 23 september 1999 maakte hij op dat op de avond van de moord over ongewoon lange afstanden verbindingen werden gelegd met zendmasten. Blijkbaar waren er atmosferische omstandigheden geweest waardoor een mobiele telefoon contact kon maken met een verder weg gelegen zendmast.

Superinteressant was de analyse van een dame die schreef dat ze veel van textiel afwist. Ze had de foto’s van de blouse van de weduwe op de paspop gezien, en kon daar allerlei zaken uit herleiden. Dat er nog een duidelijk gaatje te zien was van het etiket, gaf volgens haar aan dat de blouse weinig of niet was gewassen, want anders was dat gaatje dicht geweest. Veel belangrijker was dat ze een groot aantal gefixeerde kreukels op de blouse zag. Dat zijn kreukels die ontstaan als een blouse gekreukeld opdroogt. Die kreukels krijg je alleen weg door te strijken.

Dat er gefixeerde kreukels te zien waren terwijl die er nog niet waren op de foto’s van de plaats delict, betekende dat de blouse na afname van het lichaam niet op de juiste manier was bewaard en vervoerd, waardoor er kreukels in waren gekomen. Ook kon zij aan de hand van de vouwen precies aangeven hoe de blouse lange tijd in een A4-doosje opgeslagen had gelegen. Deze informatie was van groot belang, omdat een dergelijke bewaarmethode de oorzaak kan zijn dat sporen op de blouse zich naar andere plekken verspreiden.

PASPOP

Met nog een aantal andere mensen met verschillende achtergronden, maar met een sterk analytisch vermogen, werd een virtuele groep gevormd van mensen die analyses uitvoerden en op zoek gingen naar relevante informatie. Zo kwam een van hen naar voren met de handleiding voor technische recherches ten aanzien van de behandeling van kledingstukken als bewijsmiddel. Daar stond uitdrukkelijk in dat men bij het maken van foto’s geen paspoppen mag gebruiken, terwijl het NFI zelf grote aantallen foto’s had genomen met de blouse op een paspop. Ook met de kleding binnenstebuiten, waarbij tot overmaat van ramp plakband was gebruikt en hergebruikt om de kraag van de blouse voldoende rechtop te zetten.

De groep deed daarnaast allerlei proeven met zes verschillende soorten messen met een kromme punt, om te zien welk mes dezelfde type sporen achterliet als het moordwapen. De afdruk in bloed op de blouse, de scheuren in de blouse en de wonden in het lichaam werden tijdens deze proeven onderzocht. Van de zes messen bleek het Global GS8 tourneermes als enige een vergelijkbaar beeld te geven als de sporen op de plaats delict. De relevante bevindingen van deze groep heb ik steeds met het onderzoeksteam van het OM gedeeld.

VAN DE ENE VERBAZING IN DE ANDERE

In juni 2006 kwam het OM met zijn voorlopige rapportage van het vooronderzoek naar buiten. De conclusie was dat niets erop wees dat ze fout zaten met Louwes als dader. Het duurde nog een tijd voordat ik het rapport mocht lezen, maar toen ik het onder ogen kreeg, viel ik van de ene verbazing in de andere:

  • Met een belangrijke getuige die ik in maart had doorgegeven, was niet gesproken.
  • Bij een onderzoek op de blouse constateerde het NFI dat er bloedvlekken op zaten die er nog niet zaten op de plaats delict, zonder daar conclusies uit te trekken over de bewijswaarde van de blouse. Hoe weet je immers dat de sporen waarop Louwes in 2004 was veroordeeld er ook echt op zaten op de plaats delict? En vooral: hoe weet je dan dat de sporen die je had onderzocht in 2004 ook inderdaad op die bewuste plaats hadden gezeten in 1999? Want die locatie van de sporen was van groot belang.
  • Het team had ook uitgebreid Michaël de Jong en zijn vriendin gehoord. Die kwamen nu met een andere beschrijving van hun activiteiten op de avond van 23 september 1999. Deze verklaringen werden door het team geaccepteerd, terwijl ik direct zag dat ze wederom niet klopten met de telefoongegevens. De vriendin zei nu dat ze voor 20:00 uur al op de soos was en dat Michaël daar al zat, maar uit de telefoongegevens bleek dat zij om 20:15 uur nog vanuit huis naar derden had gebeld.
  • Beiden verklaarden nu trouwens dat Michaël de Jong twee dagen na de moord een Global-mes had gekocht bij de messenwinkel in Arnhem. Het mestype Global GSF-17 was een kleine versie van het Global GS8 tourneermes dat onze onderzoeksgroep had geïdentificeerd als het moordwapen. Waarom zij beiden op 28 september 1999 tegen de politie hadden gezegd dat Michaël in Arnhem op 25 september een magneetstrip had gekocht voor zijn messenverzameling, vond het onderzoeksteam blijkbaar niet relevant. Net zomin als de reden waarom zij toen allebei los van elkaar hadden gezegd dat ze de avond van de moord thuis waren geweest.

DOOFPOTOPERATIE

Met alle kennis die ons team van het dossier had, konden we dit rapport van het oriënterend vooronderzoek niet anders beschouwen dan als een soort doofpotoperatie. Een mening die nu nog sterker is geworden door de bevindingen van het coldcaseteam uit Amsterdam in 2022. Die bevestigen namelijk wél veel van wat we in 2006 al naar voren hebben gebracht.

De definitieve rapportage van het oriënterend vooronderzoek kwam eind 2007 naar buiten. Deze liet zien dat de ondervraagde teamleden van het onderzoeksteam uit 1999 een soort selectief geheugen hadden. Het meest opvallende was de al eerdergenoemde teamleider, die meldde dat hij in oktober 1999 drie weken met vakantie was geweest, terwijl hij in die periode gewoon deel uitmaakte van het onderzoek. Hij moest precies weten wat er gebeurd was bij de overgang van De Jong naar Louwes als verdachte.

Heel opvallend was ook de melding van een van de ondervraagde rechercheurs: hij zei dat hij een week na de start van het onderzoek door zijn rug was gegaan, en niet meer betrokken was geweest bij het onderzoek. Uit het dossier bleek echter dat hij vier jaar later in 2003 op verzoek van de rechter een proces-verbaal had gemaakt, waarin hij uitgebreid beschreef wat hij in die vier jaar met de blouse had gedaan. Dit proces-verbaal was voor de rechter nodig, omdat anders de blouse niet meer als bewijsmiddel gebruikt had mogen worden.

Voor de rechter in Leeuwarden bleek later dat ook de andere ondertekenaar van dat proces-verbaal over die blouse zaken had opgeschreven die niet gebaseerd waren op eigen kennis. Het proces-verbaal zelf was echter opgeschreven in de vorm ‘en toen deden wij dit met de blouse en daarna dat’. De rechter vond het uiterst onprofessioneel gedrag van de ambtenaren in functie.

BELANGRIJKE GEBEURTENIS IN 2006: DE BEGRAAFPLAATSBEHEERDER

In augustus 2006 ontving ik een mail van de secretaris van het kerkbestuur. Hij had mij al in februari een mail gestuurd, maar die had ik gemist. Hij vertelde me dat de beheerder van de begraafplaats relevante informatie voor mij had en vroeg of ik bij hem langs kon komen. Tijdens mijn bezoek aan hem in Schalkhaar vertelde hij me dat de beheerder al sinds 1999 relevante informatie meende te hebben die hij ook met de secretaris had gedeeld. Maar toen Louwes eenmaal was opgepakt, dachten ze dat de informatie niet meer relevant was. Door het oriënterend vooronderzoek vond hij het toch belangrijk die informatie alsnog met mij te delen. Een week later zat ik op het kantoor van de beheerder van de begraafplaats in Deventer.

Hij vertelde me dat er een goede band tussen hem en de weduwe Wittenberg was ontstaan, omdat ze sinds begin 1997 dagelijks het graf van haar man bezocht. Regelmatig zat ze bij hem in het kantoortje, waar ze samen over allerlei zaken spraken. Hij vond het opvallend dat het contact vriendelijk en informeel verliep, terwijl er toch een soort standsverschil was tussen de vrouw van een notabele uit Deventer en hemzelf. De weduwe had hem tijdens die laatste gesprekken bedankt voor zijn rol bij het verlengen van de grafrechten van 15 tot 80 jaar. De donderdag van de moord was ze ’s middags op de begraafplaats geweest en had ze hem verteld dat ze die avond een spannend gesprek zou voeren. Hij had tegen haar gezegd dat ze moest zorgen dat er nog iemand anders bij aanwezig was.

PLEEGZOON

Twee brokken informatie vond ik het opvallendst. Informatie waarvan de secretaris mij had verzekerd dat hij die ook al sinds 1999 wist. Op de ochtend na de moord arriveerde de beheerder rond 7:30 uur bij de begraafplaats. Daar zou hij De Jong hebben ontmoet, die hem vertelde dat de weduwe op een gruwelijke manier was vermoord. Dat was de vrijdag na de moord, maar nog vóórdat de weduwe was gevonden. Het leek mij onwaarschijnlijk dat dit echt zo was gebeurd, wellicht vergiste hij zich in de dag.

Maar zijn baas vertelde me dat hij van zijn beheerder had gehoord dat er een begrafenis zou zijn de week erop, en dat hij, toen hij dat hoorde, nog niet wist dat de weduwe dood was. Op zondag was de kerkdienst waarbij het nieuws al bekend was. Volgens zijn baas moet deze gebeurtenis dus echt op vrijdag- of op zaterdagochtend hebben plaatsgevonden. De beheerder gaf aan dat hij niet wist dat de weduwe op zaterdag was gevonden. Hij dacht dat De Jong deze informatie had omdat hij de ‘pleegzoon’ van de weduwe was, en besteedde er geen bijzondere aandacht aan.

Vervolgens vertelde hij dat hij, kort voordat de steen op het graf van de weduwe werd geplaatst, iets bijzonders had gezien. De Jong was bij haar graf geweest, was een tijdje blijven staan en daarna weggelopen. Het was hem opgevallen dat De Jong eerst een etui bij zich had, maar toen hij wegliep niet meer. Volgens de beheerder zou het best kunnen dat De Jong een mes had achtergelaten in de ruimte tussen de kist en de grafsteen die nog niet definitief was geplaatst.

DUIDELIJKE SPLEET

Ook dit vond ik een onwaarschijnlijk verhaal. Maar de beheerder zei dat hij na het vertrek van De Jong bij het graf was gaan kijken, waar hij een duidelijke spleet zag waarin dat etui gedeponeerd zou kunnen zijn. De secretaris van de begraafplaats wilde graag dat er onderzoek zou worden uitgevoerd.

Na thuiskomst ben ik gaan rondkijken of er een mogelijkheid was om via speciale apparatuur te zien of het onwaarschijnlijke verhaal wellicht toch waar zou kunnen zijn. Ik vond een specialistisch bedrijf in Leipzig dat goede apparatuur had om zo’n onderzoek te doen. Ik vertrok met een Global-mes naar Leipzig om te zien wat die specialisten ermee konden. Daar bevestigde men dat ze inderdaad het mes konden terugvinden als het onder de grond begraven lag. Een week later kwam er een klein team met hun apparatuur naar Deventer, waar ze onderzoek deden bij het graf van de weduwe. In hun rapport was goed te zien dat er een ijzeren voorwerp, dat leek op een mes, onder de grafsteen van mevrouw Wittenberg lag. Ze hadden een vergelijkbaar onderzoek bij enkele andere graven uitgevoerd, maar nergens troffen ze zoiets aan.

Het rapport werd door advocaat Knoops naar het OM gestuurd, maar dat wilde er niets mee doen. Via een kort geding bij de rechter wist Knoops alsnog af te dwingen dat ernaar gekeken zou worden. Nadat de grafsteen was verwijderd, werd er geen mes maar een grote ijzeren pen gevonden.

BELANGRIJKE GEBEURTENIS IN 2006: NIEUW HERZIENINGSVERZOEK

Op basis van nieuwe informatie uit 2006 over het DNA-onderzoek en de verklaring van de begraafplaatsbeheerder werd door advocaat Knoops een nieuw herzieningsverzoek ingediend. Dat werd in 2008 door de Hoge Raad afgewezen.

BELANGRIJKE GEBEURTENIS IN 2007: VEROORDELING WEGENS SMAAD

In 2006-2007 diende een civiele rechtszaak tegen mij, aanhangig gemaakt door advocaat Jan Vlug namens Michaël de Jong en zijn vriendin Meike. De rechter veroordeelde mij in eerste instantie tot het betalen van 100.000 euro materiële en immateriële schade wegens onrechtmatig handelen. In hoger beroep werd dat bedrag verlaagd naar 35.000 euro.

Daarnaast werd er door het OM een strafzaak tegen mij aangespannen. De rechter vonniste mij tot twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Mijn pleidooi bij deze rechtszaak had de titel ‘Waar macht ontspoort, moet de burger spreken. Het mocht niet baten. Hoewel de advocaat-generaal bij de Hoge Raad bij de cassatiezaak adviseerde dit vonnis te vernietigen, wees de Hoge Raad het cassatieverzoek in 2011 alsnog af en daarmee was het vonnis definitief.

BELANGRIJKE GEBEURTENIS IN 2014: START ONDERZOEK HOGE RAAD

In 2013 werd de wet veranderd over procedures voor een herzieningsverzoek, waarbij de Hoge Raad voortaan zelf een actieve rol kon spelen bij het uitvoeren van onderzoeken. Advocaat Knoops diende een verzoek in, en vanaf 2014 werd door advocaat-generaal Diederik Aben van de Hoge Raad onderzoek uitgevoerd naar de veroordeling van Ernest Louwes. De laatste fase van dat onderzoek was de opdracht aan een coldcaseteam van de politie Amsterdam om nog eens vanuit het dossier de zaak from scratch te bekijken.

Na drie jaar kwam er een rapport, waarin het team aangaf dat het niet zo onwaarschijnlijk was dat Louwes het laatste telefoongesprek met de weduwe vanaf de A28 heeft gevoerd, in plaats van vanuit Deventer. Ze beschreven wat voor onregelmatigheden er met de blouse waren geweest, voordat er door het NFI onderzoek op werd uitgevoerd. Als bewijsmiddel zou de blouse volgens het team nog weinig waarde hebben. Op basis van dit rapport en een aantal getuigen-deskundigen die hun verklaring hadden herroepen heeft advocaat Knoops in oktober 2022 een nieuw herzieningsverzoek ingediend. Doorgaans duurt het één à twee jaar voordat op een herzieningsverzoek een uitspraak volgt.

BELANGRIJKE GEBEURTENIS IN 2022: DAGVAARDING PODCAST EN FILM

In 2021 verscheen de podcast De Deventer Mediazaak en kort erop de film De veroordeling. De makers van De Deventer Mediazaak pretendeerden dat het een journalistiek product was, maar uit de zes afleveringen bleek dat dit zeker niet het geval was.

Ik was benaderd door de podcastmaakster, maar had mijn medewerking gegeven onder twee voorwaarden: (1) dat ik vooraf mocht terughoren hoe mijn bijdrage werd gebruikt en in welke context die werd geplaatst, en (2) dat er recht gedaan zou worden aan het vele onderzoek dat door onze groep was uitgevoerd, zodat mijn optreden de juiste context zou krijgen voor de luisteraar. Mede daarom gaf ik aan de podcastmaakster dezelfde presentatie als destijds aan de Politieacademie in 2012 en 2013, over de vele fouten van het onderzoek en datgene wat voor Louwes pleitte.

Na die presentatie bevestigde de podcastmaakster dat zij recht zou doen aan alle informatie uit mijn presentatie. Maar dat gebeurde helemaal niet. Ze hield volledig de lijn aan van het boek van Bas Haan uit 2009, ondanks het feit dat ik haar een overzicht had gestuurd van de zeker 125 fouten en omissies in dat boek. Ook liet ze anderen die zij verhoorde allerlei zaken over mij zeggen die onwaar óf sterk overdreven waren, zonder dat ze die mij had voorgelegd.

GEEN HOOR EN WEDERHOOR

Er was op geen enkele manier sprake van hoor en wederhoor. Er werden verder over Ernest Louwes nogal wat zaken gedebiteerd die haaks stonden op het dossier, waarvan de podcastmaakster had kunnen weten dat dit het geval was.

De benadering van de podcast bleek een-op-een de inhoud van het boek van Bas Haan te volgen, waarbij ze fragmenten van het interview met mij gebruikte om dat verhaal te vertellen. Dat wringt, ruim anderhalf jaar later, nog steeds. Zeker nu het coldcaseteam in zijn rapportage van mei 2022 belangrijke bevindingen van ons team bevestigt. Bevindingen die ik óók aan de podcastmaakster had voorgelegd, maar die ze in haar podcast volledig negeerde.

Saillant detail: de producent van de podcast is dezelfde als die van de film De veroordeling.

De podcast was vooral een kwartiermaker voor de film die enkele maanden later in première ging. In de film werden ook massaal de werkelijke feiten uit het dossier verkracht. Nu komt het vaker voor dat films een vrije interpretatie zijn van een werkelijke gebeurtenis. Maar bij deze film waren twee cruciale zaken anders.

Er werd geen acteur gebruikt om mijn rol te spelen, maar opnames van mij die voor een tv-reportage waren gebruikt. Deze werden niet op ‘televisie’ getoond maar in de film zelf gemonteerd, waardoor ik acteur in de film werd. En zonder mijn toestemming is dat niet toegestaan. Maar wat nog erger is: regisseur Sander Burger pretendeerde dat hij zich in de film aan de feiten hield. In interviews deed hij zelfs de volgende letterlijke uitspraak:

‘Bovendien hadden wij al vroeg besloten dat we de film alleen konden maken als we niet afweken van de feiten. We konden immers geen film maken over Maurice de Hond die de feiten steeds verdraaide, en dit dan vervolgens zelf ook gaan doen.’ Hiermee stelde de regisseur dat ik de feiten steeds verdraaide, en claimde hij dat dit in de film niet zou gebeuren.

NIET AAN DE FEITEN GEHOUDEN

Iedereen die sinds 2006 mijn optreden rondom de Deventer moordzaak en mijn werkwijze op andere terreinen volgt, zou kunnen weten dat ik me juist wél altijd aan de feiten houdt; feiten, zoals die in het dossier stonden; feiten over De Jong die door minstens twee getuigen waren bevestigd. Juist de film zelf hield zich op diverse belangrijke punten niet aan de feiten. Niets wat voor Ernest Louwes pleitte werd in de film opgevoerd. Bijvoorbeeld niet de file op de A28 bij Harderwijk waar Louwes volgens zijn verklaring in had gestaan rond 20:00 uur. Een file waarin hij niet had kunnen staan, als hij echt rond 20:30 uur in Deventer was geweest.

In de film wordt vervolgens een lijstje van negen aandachtspunten opgesteld die ik zou hebben gebruikt bij Michaël de Jong. Na onderzoek van ‘Bas Haan’, althans de acteur die hem speelt, worden die alle negen doorgestreept omdat ze dus onjuist of ongefundeerd zouden zijn. Ik had echter een aantal getuigen, zoals twee ex-vriendinnen van De Jong, zijn ex-collega en twee bekenden van de weduwe, waarvan verklaringen beschikbaar waren. Alle punten die in de film worden doorgestreept als ‘niet waar’, waren gebaseerd op minimaal twee getuigen die daarover verklaard hadden.

VERZINSELS EN VERDRAAIIGEN

In november 2022 is door mijn advocaat een dagvaarding uitgebracht tegen de podcastmaakster, de producent van de podcast en de film, en de VPRO. Ze worden aangesproken op het feit dat ze bewust mij schade hebben willen toebrengen:
(1) door verzinsels en verdraaiingen van de werkelijkheid waarbij belangrijke informatie simpelweg wordt weggelaten, en
(2) door te doen alsof wat in de film en de podcast wordt gepresenteerd de volledige, objectieve waarheid is. Op basis daarvan kan de kijker als enige conclusie trekken dat ik een bedrieglijke schoft ben die ‘waanzinnige feiten de wereld in slingert’ en ‘idioterie verspreidt’ – beide zijn letterlijke teksten uit de podcast. Ook deze zaak ligt inmiddels bij de rechter, en het zal nog wel een tijd duren voordat op dat punt definitieve uitspraken zullen komen.

Het zal duidelijk zijn dat een moordzaak van meer dan 23 jaar geleden nog lang de tongen zal blijven losmaken. Het finale woord is hier nog lang niet over gezegd.

FEITEN EN FABELS

Sinds eind 1999 is de Deventer moordzaak een achtbaan met scherpe bochten en enorme loopings die nog steeds in beweging is. Ik voorspel nu dat er ooit op Netflix of een ander platform een lange serie over gemaakt zal worden die qua inhoud en belangstelling zal lijken op de beroemde serie Making a Murderer over een moord in Wisconsin.

Bij alle analyses die ik in mijn leven heb uitgevoerd, heb ik me, ongeacht het onderwerp, steevast gericht op data en feiten, waarbij ik altijd gebruikmaakte van logica. Dat is vanaf eind 2005 bij mijn aanpak bij de Deventer moordzaak niet anders. Ik stel vast dat Bas Haan in zijn boek en de makers van de podcast De Deventer Mediazaak en de film De veroordeling zich niet hebben gehouden aan die aanpak – zij zijn juist zeer onzorgvuldig en nalatig met de feiten omgegaan. En dan druk ik me nog voorzichtig uit.

Kort na de lancering van de podcast werd ik benaderd door enkele kennissen die de Deventer moordzaak via mij door de jaren heen intensief hadden gevolgd. Ze vertelden dat ze door de podcast toch een heel ander beeld van Louwes hadden gekregen dan ik ze had gegeven – hij had toch écht die moord gepleegd. Toen ik ze opnieuw meenam naar de kern, en dat zijn de feiten uit het dossier, realiseerden ze zich ineens hoe hen een rad voor ogen was gedraaid door de podcast.

De discrepantie tussen het beeld dat men krijgt als men naar de podcast heeft geluisterd of de film heeft bekeken en de feiten uit het dossier is gigantisch. Aan de hand van een vijftal onderwerpen zal ik laten zien hoe in de podcast, in het verlengde van het boek van Bas Haan, de feiten geweld is aangedaan om het beeld van Ernest Louwes zo zwart mogelijk te schetsen.

1 – GELD OP ‘EIGEN REKENING’

Zowel de politie als de makers van de podcast stellen dat Ernest Louwes kort na de moord geld naar zijn eigen rekening wilde laten overboeken. Het betrof een bedrag van 400.000 gulden van de levensverzekering van de weduwe. Het wordt als een onderdeel aangedragen bij het motief van Louwes. Eind oktober had de verzekering zelf de politie gebeld om dit te melden. In de podcast wordt dit door het hoofd van het onderzoeksteam als argument aangedragen om uit te leggen waarom Louwes verdacht werd. Maar als je naar het dossier van het onderzoeksteam kijkt, dan zie je wat zich echt heeft afgespeeld. Wat nu volgt, komt uit een proces-verbaal van de politie van een verklaring van een bankemployee van de SNS-bank in Lelystad.

Louwes ging op 14 oktober 1999 naar de SNS-bank in Lelystad. Hij wilde een nieuwe bankrekening openen ten behoeve van de Dokter Wittenberg Stichting. De bank wilde dat alleen doen met een bewijs van inschrijving van de Kamer van Koophandel, maar dat had Louwes nog niet. Normaliter wordt een stichting bij de oprichting ingeschreven door de notaris die de oprichtingsakte opstelt, maar bij deze stichting zou het anders gaan. Zij moest volgens het testament van de weduwe opgericht worden na haar overlijden; de statuten stonden al wel in het testament.

DOKTER WITTENBERG STICHTING

De bank gaf als tussenoplossing om een nieuwe bankrekening te openen ten name van Ernest Louwes met de vermelding ‘Beheer Wittenberg’. De bankemployee gaf in haar verklaring aan dat Louwes daar ontstemd over was, maar op dat moment was er geen andere oplossing. Die bankrekening werd geopend, en Louwes meldde bij de verzekering dat het geld naar deze rekening toe moest. Op 6 november 1999 werd de stichting ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de tenaamstelling van de bankrekening werd kort erop gewijzigd in Dokter Wittenberg Stichting. Als onderbouwing van bovenstaande citeer ik uit de verklaring van de bankemployee, die begin januari 2000 door de politie uit Deventer over die bankrekening is gehoord:

‘Er verscheen medio oktober 1999 een mij onbekende klant bij mij aan de balie. Deze klant vroeg mij of het mogelijk was een rekening te openen ten behoeve van het storten en/of overmaken van derdengelden. Deze man deelde mij mede dat er een persoon overleden was en dat de gelden uit de erfenis op deze bankrekening gestort/overgeboekt zouden worden. Hij vertelde mij dat het om grote bedragen ging die belegd zouden worden.

Ik vertelde de man dat hij bij het openen van een derdenrekening de beschikking moest hebben over een uittreksel van de Kamer van Koophandel. De man stribbelde echter tegen en vertelde mij dat dit helemaal niet nodig was, en dat hij zonder de inschrijving bij de Kamer van Koophandel toch een zakelijke derdenrekening wilde openen.

BEHEERREKENING

Ik heb hierna een andere collega van mij gevraagd of dit inderdaad kon, doch deze collega bevestigde mijn opvatting dat je geen derdenrekening kon openen, zonder in het bezit te zijn van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Ik deelde de man wederom mede dat het niet mogelijk was, waarna hij akkoord ging om een rekening op zijn eigen naam te openen met de vermelding ‘beheerrekening.’ De man vertelde mij dat hij zelf niet de eigenaar van de gelden was, doch dat hij deze gelden alleen in beheer had. Hierna heb ik een rekening voor hem geopend. Ik vond deze Louwes een nette verschijning. Hij was niet nerveus of anders apart. Hij reageerde heel normaal.’

Het beeld dat wordt geschetst door de politie en in de podcast van ‘Louwes wilde het geld naar zijn eigen rekening overmaken’ betreft deze beheerrekening. De getuigenis van de bankemployee laat echter zien wat de werkelijke intenties van Louwes waren met deze bankrekening. Al voor zijn arrestatie was de inschrijving bij de Kamer voor Koophandel geregeld en was de tenaamstelling van de rekening overgegaan naar de stichting.

2 – EERDER MET DE POLITIE IN AANRAKING GEWEEST

In de podcast wordt meerdere keren aangegeven dat Louwes al eerder met politie in aanraking was geweest voor verduistering en oplichting. Door de wijze waarop dat wordt gepresenteerd moet je wel concluderen dat er een crimineel luchtje aan Louwes zat. Maar ook hierop geeft het dossier uitsluitsel, en het laat zien hoe het beeld van Louwes opzettelijk negatief wordt neergezet.

In oktober 1999 bleek dat de vingerafdrukken van Louwes voorkwamen in een dossier van de politie. Dat betekent dat hij op de een of andere manier in aanraking moet zijn geweest met justitie. Maar als de politie daarover informatie probeert te vergaren, komen ze niets tegen; enkel dat in 1994 de vingerafdruk van Louwes in het politiebestand was opgenomen. Daar was geen rechtszaak op gevolgd, noch was er een seponering over terug te vinden.

Louwes vertelt dat hij in 1994 werkte voor een administratiekantoor/verzekeringsbedrijf in Amsterdam, waarvan hij ontdekte dat zij een klant bedrogen, waardoor die veel te veel geld moesten betalen. Hij heeft die klant een document toegespeeld, waaruit dat foute gedrag van zijn werkgever bleek. Hij had destijds al besloten bij die werkgever weg te gaan. Zijn werkgever deed aangifte bij de politie wegens ‘bedrijfsspionage’. Louwes werd opgepakt en in een cel gezet, hij moest zijn veters uit zijn schoenen halen en zijn vingerafdrukken werden afgenomen. Na een verhoor door een rechercheur mocht Louwes weer naar huis.

ZAAK GEWONNEN

Van die zaak heeft hij daarna niets meer vernomen. De klant die Louwes had geholpen, heeft echter de zaak tegen dat kantoor gewonnen, en Louwes heeft van de rechter een ontslagvergoeding gekregen. Volgens het protocol had de politie, toen ze besloten dat Louwes in 1994 niet verder vervolgd hoefde te worden, zijn vingerafdrukken uit de database moeten verwijderen. Maar dat is niet gebeurd.

In 2006 werd ik in een winkelcentrum benaderd door een dame; zij bleek de klant die Louwes in 1994 had geholpen. Zij heeft daarna een schriftelijke verklaring opgesteld waarin ze de lezing van Louwes compleet bevestigt dat hij haar had geholpen uit onbaatzuchtige motivatie.

Over een andere zaak uit de jaren zeventig – Louwes was toen rond de 20 – vertelt Louwes dat hij ergens bij een fustbedrijf een parttime baantje had. Het bleek dat leidinggevenden geld achterover hadden gedrukt via ingeleverde fusten. De politie was langs geweest en had alle medewerkers verhoord. Louwes geeft aan daarna ook niets meer over de zaak gehoord te hebben.

De stelling dat Louwes ‘eerder met de politie in aanraking is geweest’ is louter een manier om hem zwart te maken, terwijl het dossier daar geen aanleiding toe geeft. Schandelijk genoeg was ook dit informatie waarover de podcastmaakster vooraf beschikte.

3 – DE WEDUWE DROEG DE OCHTEND VAN DE MOORD EEN RODE JURK

Een van de dingen die een grote impact maakten in de podcast was de notitie in Louwes’ dagboek dat de weduwe op de ochtend van de moord een rode jurk droeg. Als dat waar was, dan zou het DNA dat op de blouse is aangetroffen er alleen ’s avonds tijdens de moord op gekomen kunnen zijn.

De geïnterviewde mevrouw Waisvisz vertelde in de podcast dat ‘de weduwe die ochtend volgens Louwes een rode japon droeg’. De podcastmaakster herhaalt dit heel expliciet. Als we naar de echte stukken in het dossier kijken, is het duidelijk wat voor manipulatie er plaatsvindt met de informatie die er lag.

Louwes heeft twee jaar na de moord, op verzoek van mevrouw Waisvisz, in de gevangenis zijn herinneringen opgeschreven. Daarin staat onder andere letterlijk:

‘Ik weet niet meer precies wat ze die ochtend aan had, een jurk of een mantelpak, maar de kleur was rood.’ Er staat ‘een jurk óf een mantelpak’. Mijn moeder droeg net als veel oudere vrouwen veel mantelpakjes: een stoffen rok met een bijpassende blazer of bovenstuk dat zij op een blouse droeg. (Jonge vrouwen van nu dragen onder een mantelpakje meestal geen blouse, eerder een trui, topje of helemaal niks.) De beschrijving van Louwes’ herinnering sluit absoluut niet uit dat de weduwe die ochtend een witte blouse droeg onder het bovenstuk van haar mantelpak.

Daar zijn zelfs nog twee belangrijke aanwijzingen voor:

(1) op de foto van de technische recherche van de kapstok in de gang is een rood spencerachtig mouwloos vest te zien, iets als een bodywarmer. Als de weduwe die ochtend dit rode vest aan heeft gehad, dan moet er zeker een blouse onder hebben gezeten. En, om het beeld compleet te maken:
(2) de huishoudster, die iedere donderdagochtend bij de weduwe werkte, vertelde aan de politie dat de weduwe altijd witte bloesjes droeg, en de ochtend van de moord ook een witte blouse aan had gehad. Dat heeft ze onder meer in 2004 verklaard bij het hof in Den Bosch.

Het is een knappe prestatie van de podcastmaakster om met deze informatie van de huishoudster en de feitelijke omschrijving van Louwes ‘ze droeg een japon of een mantelpakje’ alleen tekst te presenteren waaruit de luisteraar, die het dossier niet kende, niet anders kan opmaken dan dat Louwes zelf had erkend dat de weduwe op de ochtend van de moord geen blouse aan had gehad.

4 – HET ALIBI VAN ERNEST LOUWES

A: de zendmast

In het vonnis van de veroordeling van Louwes stond, zowel in 2000 als in 2004, als een van de twee respectievelijk drie bewijsmiddelen die de rechters overtuigden dat Louwes loog dat hij de avond van de 23e niet in Deventer was geweest. Het korte telefoongesprek dat om 20:36 uur was gevoerd, was door de gsm-mast in Deventer afgewikkeld. Op basis van verklaringen van getuigen-deskundigen kon het niet zo zijn dat Louwes op de A28 reed toen hij dat telefoongesprek voerde, zoals hij zelf had verklaard.

Over dat onderwerp ontving ik al begin 2006 een mail van een zendamateur, die op basis van zijn dagboek van zijn kortegolfgesprekken vaststelde dat er op de avond van 23 september 1999 bijzonder atmosferische omstandigheden waren geweest. Die avond waren er namelijk gesprekken in Nederland tot stand gekomen over meer dan duizend kilometer afstand tot een zendmast. Ik ontving mails van mensen die aangaven dat ze, ondanks dat ze twintig kilometer van de grens van België af waren, toch al op hun telefoon de melding kregen ‘Welkom in België’. Hun telefoon had een verbinding met een zendmast over meer dan twintig kilometer gelegd. Was het echt zo zeker dat Louwes had gelogen dat hij niet in Deventer was geweest?

NIET ONWAARSCHIJNLIJK

In 2017 verscheen er een artikel in de Volkskrant waaruit bleek dat een getuige-deskundige bij het proces in 2004 terugkwam op zijn verklaring. Hij had bij de rechter gezegd dat de telefoon van Louwes vanuit ’t Harde niet de telefoonantenne van Deventer had kunnen aanklikken. Hij kwam op die verklaring terug, toen hij hoorde dat Louwes niet had gezegd dat hij ter hoogte van ’t Harde had gebeld, maar tussen Harderwijk en ’t Harde. Bij het stuk op de A28 rond Ermelo, waar de hoogte van de heuvels op de Veluwe dermate laag is, kun je bij helder weer zelfs in de verte de kerktoren van Deventer zien. Bij bijzondere atmosferische omstandigheden was een telefoongesprek op de A28, waarbij de mast van Deventer werd aangeklikt, dus helemaal niet onwaarschijnlijk.

Extra detail is dat er op de mast in Deventer dertien verschillende antennes zaten, waarvan er eentje was gericht op 300° Noord, precies in de richting van Ermelo. Dat was de antenne die het gesprek van Louwes had afgewikkeld.

Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie - 63369

Na het krantenartikel in 2017 ontving ik een mail van een zendamateur met een bijzonder verhaal. Eind september 1999 had hij een bevriende zendamateur bezocht in Utrecht. Toen hij terugreed naar Emmen, hield hij onderweg verbinding met zijn vriend om te kijken hoe lang de verbinding stand zou houden. Normaal was dat tien tot twintig kilometer, maar die avond bleef de verbinding tot Emmen in stand, 160 kilometer lang.

Toen hij in 1999 hoorde van Louwes en dat gesprek via de toren in Deventer, had hij de politie gebeld om zijn verhaal te vertellen. Maar hij werd door de politie afgesnauwd met de mededeling dat hij ‘vervolgd kon worden omdat hij met dit soort onzinverhalen het onderzoek hinderde’. Sindsdien had hij niets meer met die info gedaan. Na de publicaties over de verandering van de opstelling van de getuige-deskundige kwam hij weer met zijn verhaal naar voren.

B: de file

Louwes’ verklaring over het telefoongesprek werd ook nog ondersteund door een aantekening van de politie zelf, die naast de telefoon van de weduwe een briefje had gevonden met het getal ‘1750’ erop. Dat bleek een bedrag dat Louwes via de telefoon aan de weduwe had doorgegeven over de ‘aftrekbare belastingvoet voor giften’, waar zij hem die ochtend naar gevraagd zou hebben.

Een andere brok informatie die Louwes had gegeven bij het proces had een belangrijke rol moeten spelen met betrekking tot zijn geloofwaardigheid over zijn melding dat hij bij het telefoontje niet in Deventer was. Direct na zijn arrestatie vertelde hij dat hij rond 19:30 uur uit Utrecht was vertrokken, en rond 20:00 uur bij Harderwijk in een file terecht was gekomen, waarbij alle auto’s in één rij op de vluchtstrook moesten rijden. Louwes gaf aan dat de vrachtwagen voor hem auto’s blokkeerde die langs de file wilden rijden, waardoor hij de afslag had gemist om vanuit Harderwijk naar Lelystad te rijden. Toen hij uit de file kwam, ging hij bij ’t Harde de polder in richting zijn huis in Lelystad.

WEGWERKZAAMHEDEN

Uit het dossier van de politie is op te maken dat ze hebben geprobeerd na te gaan wat er die avond op de A28 was gebeurd. Doorgaans staan er geen files bij Harderwijk. De ANWB vertelde dat ze om 21:00 uur hadden omgeroepen dat er tussen Harderwijk en Zwolle een file stond. Vanuit Rijkswaterstaat werd doorgegeven dat er die avond wegwerkers actief waren bij een viaduct dat ruim twee kilometer voorbij het viaduct van Harderwijk lag. Daarvoor moesten alle auto’s via de vluchtstrook geleid worden. Dat verkeer kwam rond 20:00 uur tot stilstand, omdat een onaangekondigd breedtetransport niet onder dat viaduct door kon en moest wachten tot de wegwerkers de wegafzetting tijdelijk voor hem verwijderden. Daardoor ontstond er een file tot ruim voor de afslag bij Harderwijk. Dat zou de file moeten zijn geweest die Louwes bij zijn aanhouding meldde.

Die file van 20:00 uur was niet op de radio omgeroepen, dat gebeurde wel toen de file er om 21:00 uur nog stond. Wetenschapsfilosoof Ton Derksen heeft voor zijn boek Leugens over Louwes alle informatie gekregen vanuit de tellingen van het wegverkeer via de speciale apparatuur in de weg. Na 20:00 uur was er een forse file ontstaan doordat het breedtetransport een tijd stilstond voordat het verder kon rijden. Later op de avond werd het rustiger en om 21:37 uur is de file opgelost.

Hoe kon Louwes een file melden van rond 20:00 uur bij het viaduct van Harderwijk, waar vrijwel nooit file staat, als hij er niet in had gestaan? Volgens Derksen had er in de vier jaar tussen 1995 en 1999 geen enkele andere file op die plek gestaan. Iedereen is het er wel over eens dat als Louwes rond 20:00 uur echt in de file bij Harderwijk stond, dat hij dan vanaf de A28 de gsm-mast in Deventer heeft aangeklikt, niet om 20:36 uur in Deventer was en dus ook niet heeft gelogen toen hij zei dat hij die avond niet in Deventer was.

FILE GEBRUIKT ALS ALIBI?

Volgens het OM heeft Louwes van iemand anders gehoord dat er een file stond en heeft hij dat als alibi gebruikt. Een collega van hem, die ook in Utrecht was, heeft namelijk ook dezelfde weg gereden. Uit onderzoek bleek dat deze collega rond 21:00 uur in de file had gestaan, en met Louwes niet over die file had gesproken.

Bas Haan heeft in zijn boek wel een verklaring: Louwes reed na de moord naar huis, kwam daarbij over het viaduct bij Harderwijk, zag de file, bedacht dat die file er ook al om 20:00 uur stond en gebruikte die als alibi. Professor Derksen legt in zijn boek uit wat een onzin deze opsomming van Bas Haan eigenlijk is. Allereerst zou Louwes in dat geval pas rond 22:00 uur op de weg bij Harderwijk rijden, toen de file al verdwenen was. Als de wegwerkers nog wel bij het viaduct hadden gestaan, dan kon Louwes dat niet zien; het was immers al avond (donker) en het bewuste viaduct was meer dan twee kilometer verderop met na een flauwe bocht op de A28 bomen ertussen.

Het zou bovendien uitermate gewaagd van Louwes zijn geweest om, als hij om 22:00 uur een file had gezien, te verzinnen dat die er twee uur eerder ook al stond. Als de politie dat zou checken en er had geen file gestaan, was Louwes daarmee direct tegen de lamp gelopen.

Interessant om te weten:

Louwes heeft in 2000 bij de rechters die file niet actief als alibi gebruikt. Hij beschreef slechts de situatie bij Harderwijk om uit te leggen waarom hij de afslag had gemist. Derksen concludeert in zijn boek terecht dat de enige echte verklaring voor het melden van de file kan zijn, dat Louwes ook echt in die file heeft gestaan  Dat maakt het een hard alibi, waarmee ook een van de twee bewijsmiddelen – dat Louwes gelogen zou hebben dat hij de avond van de moord niet in Deventer was geweest – van het hof in Den Bosch vervalt.

Het coldcaseteam in Amsterdam besteedt een belangrijk deel van zijn rapportage aan dit onderwerp. Het komt tot dezelfde conclusie: dat er een goede kans is dat Louwes die avond niet in Deventer is geweest en rond 20:00 uur echt in die file bij Harderwijk heeft gestaan. Zoals al eerder aangegeven wordt dit door advocaat Knoops als een belangrijke component gebruikt bij het nieuwe herzieningsvoorstel van oktober 2022.

5 – DNA-SPOREN OP DE BLOUSE

‘Maar ja, er zat toch veel DNA op de blouse van de weduwe, en van iemand anders zat er niets’, hoor ik vaak als tegenwerping. Voordat ik me had verdiept in DNA-onderzoek in het algemeen, en het onderzoek naar de sporen op de blouse van de weduwe in het bijzonder, zou ik dit ook hebben gezegd. Maar toen ik meer kennis vergaarde over het onderwerp, enkele grote buitenlandse deskundigen naar dit Nederlandse onderzoek liet kijken en hun bevindingen hoorde, begreep ik hoe voorzichtig je met die resultaten moet zijn.

Er is een scala aan redenen waarom de bevindingen van het NFI uit 2003/2004 heel weinig zeggen over de schuld van Louwes of de onschuld van anderen. Ook hier heeft Derksen in zijn boek Leugens over Louwes uitgebreid over geschreven. Om die redenen te begrijpen is het belangrijk om wat meer te weten over de overdracht van DNA-sporen.

SLECHTS 20% HERLEIDBAAR

Er zijn meerdere manieren waarop iemand DNA-sporen kan achterlaten. De belangrijkste weg is via lichaamsvocht (speeksel, snot, sperma, bloed). Daar zitten veel DNA-cellen in, waardoor het makkelijk is om iemand te identificeren. Een andere manier is via aanraking zoals met de handen, maar dan zijn er grote verschillen in aantallen cellen die kunnen worden overgedragen. Sommige mensen laten aanmerkelijk meer cellen achter dan anderen. Doorgaans leidde dit in 2003 niet tot identificatie. Onderzoeken die in diezelfde tijd op wurgstokjes zijn uitgevoerd, leidden slechts in 20% van de gevallen tot DNA-sporen waaruit de dader kon worden herleid. Ik noem expliciet het jaartal 2003, want toen werden de onderzoeken uitgevoerd waarop Louwes is veroordeeld. Inmiddels is de techniek verder ontwikkeld en verbeterd, maar dat was nog niet relevant in 2003.

Het is belangrijk om te beseffen dat zodra er DNA van iemand wordt aangetroffen bij of op iemand die vermoord is, dat nog niet hoeft te betekenen dat die persoon ook de misdaad heeft gepleegd. Er kunnen namelijk andere momenten zijn geweest dat het DNA daar terecht is gekomen of op andere manieren dan bij het plegen van geweld. Als iemand verkracht is en het DNA van het sperma wordt herleid naar een bepaalde persoon, dan is dat een zeer sterke aanwijzing dat die persoon de dader is. Maar bij andere DNA-sporen zijn er vele alternatieve verklaringen, waarbij niet alleen een grondige analyse nodig is, maar ook andere bewijsmiddelen.

OOK BIJ NORMAAL CONTACT

Simpel gezegd: als Louwes inderdaad in die file stond en niet in Deventer was, dan moet er een andere reden zijn waarom op de blouse van de weduwe DNA-sporen van Louwes zijn gevonden. Bij de rechtszaak tegen Louwes in 2003/2004 heeft het NFI, in casu de onderzoeker Richard Eikelenboom, gesteld dat er twee mogelijke redenen zijn voor het aantreffen van het DNA van Louwes op de blouse:
1 – tijdens het geweld of
2 – op een ander moment bij normaal contact. De forensisch onderzoeker kwam met zeven redenen waarom hij concludeerde dat de sporen er tijdens het geweld op gekomen moeten zijn. Een van de redenen was de plekken waar het DNA werd gevonden.

Nu kan ik een gedetailleerde en uitgebreide beschrijving geven over ieder van die zeven redenen, wat er tegen pleit en hoe zwak de onderbouwing van Eikelenboom was. Maar dat kost veel tijd en ruimte in dit boek, terwijl er een paar eenvoudige tegenargumenten gegeven kunnen worden waardoor het onnodig is om op alle zeven in te gaan. Denk bijvoorbeeld niet dat de kwaliteit van de onderzoeker Richard Eikelenboom boven alle twijfel verheven is.

In 2022 bij de herziening van de flatmoord in Rosmalen is de veroordeelde na veertien jaar alsnog vrijgesproken. Bij de rechtszaak werden zeer harde woorden tegen Richard Eikelenboom gesproken, omdat hij als sporenonderzoeker in 2004 met broddelwerk aan de basis van de veroordeling stond. Hij bleek destijds niet eens bevoegd te zijn geweest als sporenonderzoeker om dat onderzoek uit te voeren.

INDIRECTE WIJZE

Een belangrijk gegeven is het feit dat Eikelenboom zijn sporenonderzoek in de Deventer moordzaak in 2003/2004 deed, toen het OM nog beweerde dat Louwes op de ochtend van de moord niet bij de weduwe langs was geweest. De NFI-onderzoekers zullen er in 2003 dus van uit zijn gegaan dat er geen andere mogelijkheid was dan dat de gevonden DNA-sporen pas op de avond van de moord op de blouse terecht waren gekomen. Pas op de laatste dag van de rechtszaak verklaarde de huishoudster dat Louwes wél op de ochtend van de moord bij de weduwe langs was geweest.

Hij had bij haar een grafrechtendocument opgehaald, dat de weduwe zo belangrijk vond dat ze het niet per post naar hem wilde versturen. Op die bewuste ochtend heeft de weduwe het document aan Louwes voorgelezen. Het is mogelijk dat Louwes bij die ontmoeting op directe of indirecte wijze DNA op haar blouse heeft achtergelaten. Denk bijvoorbeeld aan ‘praten met consumptie’ waarbij een speekseldruppel op haar blouse zou kunnen komen. Of dat Louwes bij het handen schudden wat vocht op zijn hand had, wat hij daardoor heeft overgedragen op haar hand. Als zij vervolgens haar blouse rechttrok, dan zou zijn DNA op haar blouse terecht kunnen zijn gekomen.

Of dat zo gegaan is weet niemand, maar het is zeker niet uit te sluiten. En dat is een belangrijke overweging als je op basis van DNA-sporen probeert te concluderen wat er in werkelijkheid is gebeurd. Het NFI kan net zomin weten wanneer en hoe de DNA-sporen op de blouse zijn gekomen.

VAN ALLES MET DE BLOUSE GEBEURD

Eigenlijk is dit voorgaande triviaal als je weet wat er tussen 25 september 1999, toen de weduwe vermoord werd aangetroffen, en november 2003, toen het NFI de blouse kreeg om DNA-onderzoek te doen, allemaal met de blouse is gebeurd. Gekscherend zeg ik vaak dat ongeveer alles met de blouse in die jaren is gebeurd, behalve misschien het wassen van de auto van de hoofdcommissaris.

Om technisch sporenonderzoek te doen zijn er strakke forensisch-technische voorschriften. Het belangrijkste is dat het mogelijke bewijsmiddel in dezelfde staat is als het op de plaats delict werd aangetroffen. Daarom wordt er onderzoek gedaan door medewerkers in witte pakken, maakt men foto’s, neemt men monsters, en moet men als de bewijsmiddelen worden meegenomen voor onderzoek elders aan strenge voorwaarden voldoen. Dit alles dient om te voorkomen dat er contaminatie van de sporen plaatsvindt. Er bestaat onder meer het gevaar dat bij onoordeelkundig handelen sporen van de ene plek van een blouse worden overgedragen naar andere plekken op de blouse. Als dat gebeurt en de sporen worden vervolgens bij het NFI onderzocht, dan zegt de locatie van een spoor dus nog maar heel weinig.

Bij het onderzoek dat ons team in 2006/2007 uitvoerde – en na ruggespraak met Amerikaanse DNA-deskundigen – stelden we vast dat de blouse toen deze in 2003 door het NFI werd ontvangen voor onderzoek al in sterke mate was gecontamineerd. Niet alleen had men zich in die vier jaar na de moord totaal niet aan de voorschriften gehouden hoe de blouse bewaard moest worden. De blouse had direct na het afnemen gedroogd moeten worden en mocht pertinent niet gevouwen worden. Beide waren niet gebeurd; de blouse is jarenlang in een A4-doosje bewaard op een locatie zonder temperatuurbeheersing.

BLOEDVLEKKEN BIJGEKOMEN

Daarnaast was in 2006 door het NFI zelf vastgesteld dat er in 2003 enkele bloedvlekken op de blouse zaten die er op de plaats delict nog niet zaten. Door onoordeelkundig onderzoek of door het transport van het lichaam met de blouse nog aan moeten er sporen bij gekomen zijn die er nog niet waren op de plek van de moord. De finale uitspraak komt van het coldcaseteam van de politie, dat in opdracht van de Hoge Raad het gehele onderzoek nog eens heeft bekeken. In hun rapport komen zij tot dezelfde conclusies als wij in 2006/2007. De letterlijke tekst in hun eindrapport in 2022 zou iedere discussie over het DNA moeten doen verstommen:

‘In deze review komt naar voren dat er veel handelingen aan het slachtoffer zijn verricht die invloed kunnen hebben gehad op het sporenbeeld op de blouse. Ook zijn er diverse transportmomenten waarbij de blouse nog aanwezig is op het slachtoffer. Voorgaande kan, op verschillende manieren, tot contaminatie hebben geleid. Op de foto’s van het onderzoek in het mortuarium zijn er twee knopen meer open dan op de plaats delict. Bij aanvang van de sectie (het moment dat de blouse wordt veiliggesteld) zijn er meer bloedvlekken op de blouse zichtbaar dan er op de plaats delict en het onderzoek in het mortuarium zichtbaar waren. Over deze verschillen wordt niet gesproken in enig proces verbaal. (…)

Alle voorgaande bevindingen in beschouwing genomen maakt duidelijk dat het (sporen)beeld op de blouse aanzienlijk veranderd kan zijn ten opzichte van de situatie zoals die is aangetroffen op de plaats delict. (…)

Toen het slachtoffer werd aangetroffen droeg zij deze blouse. Gezien de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht en de handelingen die door de dader met het lichaam zijn uitgevoerd is het aannemelijk dat de dader sporen heeft achtergelaten op deze blouse. Eventueel aanwezige sporen zouden óók door normaal contact met het slachtoffer of tijdens het plaats-delict-onderzoek kunnen zijn achtergelaten, dit is afhankelijk van contextinformatie. Daarnaast is niet vast te stellen wanneer deze sporen precies achtergelaten zijn. De blouse is pas bij aanvang van de sectie veiliggesteld. Er hebben gedurende het onderzoek veel handelingen plaatsgevonden aan/met de blouse die zonder meer invloed hebben gehad op het sporenbeeld. Daarnaast lijkt de blouse enige tijd niet voorhanden te zijn geweest, waardoor de chain of custody (mogelijk) is onderbroken. (. )

Delictgerelateerd: Ja Integriteit: Ernstig aangetast

Criminalistische waarde: Ja – laag (. )

Uiteraard is de blouse delict gerelateerd, maar doordat de integriteit van de blouse ernstig is aangetast door bovenstaande factoren maakt dat naar onze opvatting de criminalistische waarde daalt. Om die reden hebben wij voor “laag” gekozen bij criminalistische waarde.’

BLOUSE NIET IN DEZELFDE STAAT

Kortom: dit coldcaseteam geeft aan dat er met de blouse te veel is gebeurd om harde conclusies te kunnen trekken op basis van de sporen die men daarop heeft gevonden. Het NFI heeft zich er in 2003 – tegen de voorschriften in – niet van vergewist dat de blouse in dezelfde staat was als op 25 september 1999. Ze hadden eigenlijk niet eens meer onderzoek op de blouse mogen uitvoeren. En zeker niet de verregaande conclusies mogen trekken die Richard Eikelenboom getrokken heeft, omdat de oorzaak van het sporenbeeld in 2003 niet meer vastgesteld kon worden.

Tot slot nog een aantal opmerkingen: de andere kleding die de weduwe aan had, waaronder het donkere vest dat opgekruld onder haar hoofd lag, is niet meer teruggevonden en ook nooit onderzocht. Op de blouse, vlak onder de plek waar de messteken zijn toegebracht, zijn sporen te zien van een vinger met een huishoudhandschoen aan (dus met kleine bolletjes). Het zou kunnen dat de dader in ieder geval bij het toebrengen van de messteken – toen de weduwe al dood was – handschoenen droeg.

De gevangenis zit bovendien vol met veroordeelden van geweldmisdaden van wie geen DNA gevonden is. Als men zegt dat iemand deze moord niet kan hebben gepleegd alleen omdat er geen DNA van hem is gevonden, zou dat inhouden dat er nogal wat veroordeelden vrijgelaten moeten worden.

NAGELVUIL

Er wordt ook gesteld dat het DNA van Louwes is gevonden in het nagelvuil van de weduwe. Daardoor krijg je het beeld dat de weduwe zich nog heeft verweerd en bijvoorbeeld Louwes gekrabd heeft. Ook in dit geval is de werkelijkheid behoorlijk anders. De technische recherche heeft in het mortuarium de nagels van de weduwe afgeknipt en in twee potjes gedaan. Dat is gebeurd tijdens ander onderzoek dat ze op de blouse en het lichaam hebben gedaan.

In 2003 zijn die nagels door het NFI onderzocht en is er geen DNA van Louwes op gevonden, of van een andere persoon dan de weduwe zelf. In 2006 is een andere onderzoeksmethode toegepast, waarbij al met enkele DNA-cellen een positieve identificatie kan plaatsvinden. Alleen de uitslag van deze test beslaat niet een individu, maar een groep personen. Er werden met die methode enkele cellen gevonden die kenmerken hadden van een groep van 4% van de Nederlanders, waar Louwes ook toe behoort.

Er waren zo weinig sporen tijdens het onderzoek in 2006 gevonden en die zijn in 2003 niet eens ontdekt. Als de weduwe Louwes echt had gekrabd in haar verweer, dan zouden er veel meer DNA-cellen moeten zijn gevonden in het nagelvuil. Deze minieme hoeveelheid DNA zou door Louwes achtergelaten kunnen zijn toen hij haar een hand gaf. Of het kan erop zijn gekomen doordat de politiemensen, die de nagels afknipten, door het gelijktijdige onderzoek aan de blouse enkele DNA-cellen op hun handschoenen hadden die vervolgens op de nagels zijn terechtgekomen. Juist doordat er zo veel contaminatie heeft plaatsgevonden en de technische recherche in 1999, tegen de voorschriften in, ook geen witte pakken droeg, geeft het aantreffen van enkele DNA-cellen van Louwes op de nagels geen bewijs dat het tijdens de moord is gebeurd.

AFSLUITEND

Juist als je door een analyse op de vierkante millimeter stevige conclusies wilt trekken in een misdaadonderzoek, is het noodzakelijk dat het onderzoek perfect wordt uitgevoerd en dat men zich aan alle voorschriften houdt. Als dat niet gebeurt, loop je een groot risico om stevige conclusies te trekken die het onderzoeksmateriaal niet kan dragen. Alsof je een wolkenkrabber bouwt zonder eerst de fundering aan te leggen.

ZWAKKE BASIS

Bij de Deventer moordzaak is op extreem slordige manier technisch onderzoek gedaan. Dat is niet alleen in 1999/2000 gebeurd met het mes en de geurproef, maar ook in 2003/2004 met de blouse en de DNA-sporen. Dat ook het mobiele telefoongesprek niet in Deventer hoeft te zijn gevoerd en de file bij Harderwijk voor Louwes een hard alibi is, geeft aan dat ook bij de veroordeling in 2004 de bewijsvoering flinterdun is. Tot twee keer toe is iemand tot twaalf jaar veroordeeld, terwijl de basis ervoor op z’n minst zeer zwak te noemen is.

VEEL EMOTIE

Aan het begin van dit hoofdstuk heb ik je gevraagd om even alles te vergeten wat je meent te weten over deze moord. Ik vroeg je om te kijken naar het bijzondere karakter van deze gruwelijke moord: het wurgen, het verslepen van het lichaam naar de plek onder het schilderij van haar man, het toebrengen van messteken nadat de weduwe al dood was. En je dan af te vragen welke logica er was dat Louwes – met een gezin en jonge kinderen, een goede baan, geen geldproblemen en geheelonthouder – deze moord op deze gruwelijke manier gepleegd zou hebben, tien dagen nadat hij executeur testamentair was geworden?

Realiseer je ook dat Louwes al in 1999 is onderzocht door een forensisch psychiater in opdracht van het OM. Zijn bevinding was dat Louwes volledig als normaal kon worden gezien en de psychiater schreef zelfs, tot woede van het OM, dat Louwes volgens hem onschuldig leek.

In dit hoofdstuk heb ik beschreven dat in 1999 de overgang in het onderzoek van Michaël de Jong naar Ernest Louwes op een uiterst opmerkelijke wijze is verlopen. Hoe de politie en het OM geen openheid van zaken wilden geven over wat er in die periode daadwerkelijk is gebeurd. En dat men ook geen serieus aanvullend onderzoek meer wilde doen naar Michaël de Jong, die op 12 oktober 1999 nog de cautie kreeg bij het uitgebreide verhoor.

ONWIL VANUIT HET OM

Tot aan 2022 was er ook duidelijke onwil vanuit het OM om deze onderwerpen aandachtig en onafhankelijk te onderzoeken. Ik vraag me af of men nu, na de bevindingen van het coldcaseteam in 2022, echt serieus in de spiegel gaat kijken en het eigen optreden vanaf 1999 gaat evalueren. Tot nu toe zagen we bij andere zaken, waarbij de Hoge Raad het vonnis vernietigde in de rechtszaak die erop volgde, dat het OM doorgaans bleef volhouden dat de betrokkene echt de dader was. Zoiets is bijvoorbeeld gebeurd bij de Puttense moordzaak en bij Lucia de Berk. Pas na de uitspraak van de rechter bood het OM zijn excuses aan.

In dit hoofdstuk heb ik ook uitgelegd waarom ik in januari 2006 en daarna heb gezegd wat mijn overtuiging was over de werkelijke dader. Dat deed ik op basis van belangrijke informatie waarover ik toen al beschikte. Informatie die daarna zelfs nog verder is aangevuld. Maar het is duidelijk dat de formulering van mijn bevindingen op meerdere manieren onverstandig was. Enerzijds waren bepaalde aspecten kennelijk strafbaar en anderzijds heeft het, zeker door de podcast De Deventer Mediazaak en de film De veroordeling, kunnen leiden tot het concentreren op het ‘trieste lot’ van Michaël de Jong en zijn vriendin.

De belangrijke bijdrage die zij zelf hebben geleverd aan dat lot wordt voor het gemak genegeerd. Namelijk dat zij in 1999 onwaarheden hebben verteld over (1) hun alibi op de avond van de moord, en (2) de aankoop van een mes twee dagen na de moord. Dit is niet mijn ‘mening’; ze hebben dit in 2006, los van elkaar, tegenover de politie toegegeven.

Als ze op 28 september 1999 direct hadden verklaard dat ze op de avond van de moord in de sociëteit waren geweest, dan had de politie eenvoudig via de andere aanwezigen precies kunnen bepalen hoe laat De Jong er die avond was geweest. Daaruit was wellicht een hard alibi gekomen. De verklaringen van de aanwezigen op de sociëteit in 2006 in mijn onderzoek wijzen daar echter niet op. Maar dat was van meer waarde geweest als die verklaringen in 1999 waren afgenomen.

ONEERLIJKE BEWIJSVOERING

Wanneer ik op de periode 2006/2007 terugkijk, dan waren er belangrijke gevoelens die de overhand kregen en die uiteindelijk een negatieve uitwerking op mij hebben gehad: emotie. De emotie werd puur veroorzaakt door de slechte kwaliteit van het onderzoek van de politie, de voor mij oneerlijke bewijsvoering tegen Louwes, gecombineerd met het feit dat hij op dat moment in de gevangenis zat met nog enkele jaren in het vooruitzicht. Hierdoor voelde ik een zware urgentie om de waarheid boven tafel te krijgen. Het was echter naïef van mij om te denken dat de fouten bij het onderzoek zo evident waren dat het OM in een oriënterend vooronderzoek maar tot één conclusie zou kunnen komen: we zaten verkeerd en dat gaan we corrigeren.

Als in juni 2006 het oriënterend vooronderzoek tot dezelfde bevindingen was gekomen als het coldcaseteam in Amsterdam zestien jaar later, was Louwes eerder vrijgelaten. Hij had dan ieder geval nog een goed leven kunnen hebben met zijn gezin. In 2014, vijf jaar na zijn vrijlating, werd zijn verzoek om zich te vestigen als advocaat door de deken afgewezen omdat hij een veroordeelde moordenaar is. Ondanks dat Louwes inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, kan hij niet stoppen met werken omdat hij geen pensioen heeft kunnen opbouwen.

Als je het rapport van het oriënterend vooronderzoek uit 2006 met de kennis van nu terugleest, zul je inzien dat men – in tegenstelling tot wat ik in de eerste helft van 2006 aannam dat ze zouden gaan doen – niet bezig was om de onderste steen boven te krijgen, maar vooral om de gemaakte fouten te bedekken. Toen ik dat medio 2006 vaststelde, nam de emotie nog verder de overhand. Niet alleen de emotie over iemand die nog steeds onschuldig in de gevangenis zat, maar ook de emotie over een instituut dat vooral bezig was om zijn eigen hachje te redden in plaats van open te zijn over gemaakte fouten.

INTENSIEF, GOED EN ONAFHANKELIJK ONDERZOEK

Ik probeer me altijd op de feiten en de logica te baseren en men zegt dat ik een rationeel persoon ben. Nou, dat was ik zeker niet in die periode. Maar of ik fundamenteel een ander resultaat had bereikt als ik toen minder emotioneel was geweest, waag ik te betwijfelen.

Zowel bij de rechtszaak in 2007, toen ik voor de rechter stond wegens smaad, als bij de opnames van De Deventer Mediazaak in 2020, heb ik gezegd dat het onderzoek door het onderzoeksteam zo slecht was uitgevoerd dat op basis daarvan niemand veroordeeld zou mogen worden. Dat betekent ook dat als het vonnis tegen Louwes via dit nieuwe herzieningsverzoek in de komende jaren wordt vernietigd, er daarna geen goed onderzoek meer gedaan kan worden naar wie de echte dader is. Wel hoop ik dat er een intensief en onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar wat er in oktober 1999 nu echt achter de schermen is gebeurd, waardoor men het onderzoek naar De Jong heeft beëindigd en nooit meer heeft willen hervatten.

Uit de inhoud van dit hoofdstuk komt duidelijk naar voren wat mijn gevoelens zijn over de verschillende aspecten van deze zaak.

Ter afsluiting zet ik die op een rij:
  • Het is verschrikkelijk dat weduwe Wittenberg is vermoord, en misschien nog meer dat het op zo’n gruwelijke wijze is gebeurd.
  • Ik kan er niet over uit hoe slecht de kwaliteit van het moordonderzoek in deze zaak is geweest.
  • Ik vind het verwerpelijk wanneer mensen bij een moordonderzoek onwaarheden vertellen over relevante zaken, waardoor ze de politie geen gelegenheid geven om goed onderzoek te doen.
  • Als De Jong en zijn vriendin echt geen betrokkenheid bij de moord hebben, is het heel erg dat ze daar wel jarenlang door velen voor zijn aangekeken en betreur ik mijn rol daarin.
  • Hoe Bas Haan, de podcastmaakster en de filmmakers met de feiten zijn omgegaan zou om te lachen zijn, als het niet om te huilen was.
  • Het allerergste vind ik dat de werkelijke dader ervoor heeft gezorgd dat Ernest Louwes en zijn familie nu al 23 jaar in een hel leven. Die hel is niet gestopt na zijn vrijlating.

De Deventer moordzaak zal nog lang in het nieuws blijven. Als je alles wat je voorgeschoteld gaat krijgen kritisch bekijkt en afzet tegen de echt harde feiten, kun je je eigen conclusies trekken en ook mijn optreden daarbij uit het verleden en in de toekomst beoordelen. Want ja, ook voor mij is deze zaak nog niet afgelopen.

U heeft zojuist gelezen: Het hoofdstuk “De Deventer Moordzaak” uit mijn biografie.

Volg Maurice de Hond op Twitter | Facebook | LinkedIn | YouTube.

Deze website opereert dankzij de financiële steun van de bezoekers en kent geen paywall of adverteerder. Klik hier als u een (kleine) donatie wilt geven. Onze dank is groot.

Deel dit artikel: Twitter Facebook Linkedin WhatsApp
REACTIES
Reageer hier, maar met respect.

We verwelkomen respectvolle en relevante opmerkingen. Off-topic commentaren worden verwijderd. Als je illegale dingen doet, zullen we het verbieden.

 
Eén jaar na de verkiezingen - 104967
Dr. Redfield (ex CDC) over het lablek in Wuhan - 104738